Rubbens, Edmond

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Zele 15 januari 1894 – Zele 27 april 1938).

Was de zoon van Armand Rubbens, geneesheer en burgemeester te Zele. Rubbens volgde humaniora aan het Sint-Barbaracollege in Gent en aan het Heilige Maagdcollege in Dendermonde. In 1912 werd Rubbens aan de universiteit te Leuven student bij de medische faculteit. Na de onderbreking van zijn studies tijdens de Eerste Wereldoorlog koos hij voor de politieke en sociale wetenschappen en promoveerde in 1922 tot doctor. Zes jaar later keerde hij nogmaals naar Leuven terug om er doctor in de rechten worden. Op 22 december 1930 vestigde hij zich als advocaat te Zele. Op dat ogenblik was hij reeds jaren actief in de politiek. In 1919 was hij, nog als student, kandidaat voor de werklieden op de katholieke lijst bij de verkiezingen in Dendermonde. Hij werd in 1921 tot volksvertegenwoordiger gekozen en bleef tot aan zijn dood lid van de Kamer. Spoedig speelde hij een gezaghebbende rol in de christelijke arbeidersbeweging: als lesgever in de Sociale Scholen van Heverlee en Brussel en als spreker op de Vlaamse Sociale Weken. Toen Hendrik Heyman in 1927 minister werd, volgde Rubbens hem op als voorzitter van het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond (ACW). Hij was namens het ACW van 1928 tot 1929 voorzitter van de Katholieke Unie. Rubbens bleef voorzitter van het ACW, tot hij zelf in 1934 in de regering trad. Op 20 november 1934 werd hij minister van arbeid en sociale voorzorg en van 25 maart 1935 tot zijn overlijden was hij minister van koloniën.

De intelligente en literair begaafde Rubbens, die in zijn jeugd onder meer verscheidene toneelstukken schreef, werd in zijn collegetijd en aan de universiteit diepgaand beïnvloed door de katholieke Vlaamse studentenbeweging, waarin hij ook leidinggevende posities bekleedde, als voorzitter van de studentenbond in Zele, als secretaris en voorzitter van de Oost-Vlaamse Gouwbond van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS). In Leuven behoorde hij tot de kring Amicitia. In 1922 wees hij in een brochure op De opvoedkundige rol der katholieke Vlaamsche studentenbeweging. Rubbens hield er een blijvende belangstelling voor de jeugd en het jeugdwerk aan over.

In de oorlog hield hij zich afzijdig van het activisme, omdat hij het niet de ware weg vond, ook al volgde hij van dichtbij de vernederlandsing van de Gentse universiteit en bleef hij bevriend met Lodewijk Dosfel. Hij engageerde zich wel in de sociale actie door zijn inzet voor de talrijke thuiswerkers die er toen in zijn zeer arme, achtergebleven geboortestreek waren. Om de kantwerksters te helpen stichtte hij een Vereniging van Kunstkantwerk en een beroeps- en normaalschool.

Na de oorlog behoorde Rubbens tot de jonge, Vlaamsgezinde en christen-democratische vleugel van de katholieke partij rond Frans van Cauwelaert. In 1919 werd hij lid van het dagelijks bestuur van de Katholieke Vlaamsche Landsbond. Rubbens was een zeer veelzijdig man, een vruchtbaar publicist en een veelgevraagd spreker. In De Standaard behoorde hij spoedig tot de gezaghebbende medewerkers. Van 1922 tot 1933 was hij commissaris in de raad van beheer van de NV De Standaard en beheerder van de NV Standaard Boekhandel.

Rubbens bleef heel zijn leven een overtuigd katholiek en een niet minder overtuigd flamingant. Als student in Leuven bestreed hij na de oorlog de opvatting dat er een tegenstelling tussen katholicisme en flamingantisme kon zijn, en in 1920 pleitte hij in een voordracht voor de versterking en verbreiding van het katholieke denken en leven, dat "de bestaande algemene beginselen" moest omzetten "in den stijl van onze tijd". Als katholiek heeft hij zich steeds ingezet voor de politieke groepering van de katholieken. De vernieuwing van de Katholieke Unie, na 1933, was grotendeels zijn werk. Hij probeerde toen ook de jongeren opnieuw voor de katholieke partij te winnen, onder andere door zijn initiatief van de Vlaamsch-Katholieke Politieke Jeugd. Na de katholieke verkiezingsnederlaag van 1936 speelde hij, samen met zijn jeugdvriend Prosper Thuysbaert, een vooraanstaande rol in de pogingen tot concentratie van de katholieke Vlamingen in de katholieke partij. De stichting van de Katholieke Vlaamsche Volkspartij (KVV) op 11 oktober 1936 die deze hergroepering moest mogelijk maken, kwam er op zijn voorstel.

Als flamingant steunde hij voluit de politiek van Van Cauwelaert. Het nationalisme wees hij af. Als een van de weinigen die aan deze houding een diepere fundering poogde te geven, werd hij door Hendrik Elias de "theoreticus van het Vlaams Belgicisme" genoemd. Bekend is de polemiek die Dosfel eind 1922 met hem in Het Vlaamsche Land begon over een Standaard-bijdrage waarin Rubbens "De kansen van het nationalisme in Vlaanderen" had bekeken. De mening van Rubbens was dat het nationalisme ook voor Vlaanderen veel goeds betekende, maar dat het, "zoals wij het thans kennen", niet meer bij machte was "om de Vlaamsgezindheid te doordringen". Het tijdperk was voorbij, "zoals het voorbij schijnt voor romantische ingeving en voor liberale overheersing". In latere geruchtmakende debatten met Hendrik Borginon en Herman Vos werd nader op dit thema ingegaan. Rubbens bleef erbij dat het Vlaams-nationalisme "zijn levenssap niet uit Vlaamse bodem maar uit vreemde voorbeelden" zoog en dat het sterk geïnspireerd was "door een overblijvende romantiek". In 1923 stelde hij in Het gevaar van het nationalisme dat zelfbestuur onvoorbereid en onbestudeerd was, tevens "ondoelmatig voor onze idealen en nadelig voor de Vlamingen" zelf, die overigens in hun provincies en gemeenten in ruime mate over zelfbestuur beschikten en die bovendien het voordeel van hun geboortecijfer niet mochten vergeten. Rubbens werd de pleitbezorger van de decentralisering en hij bleef ook na het succes van de nationalisten aan het eind van de jaren 1920 betogen dat de Vlamingen hun doel binnen de Belgische eenheid konden bereiken. In 1929 lag hij mee aan de basis van het taalstatuut van het ACW, dat de radicale toepassing van het Vlaamse minimumprogramma en dus de volstrekte eentaligheid van Vlaanderen beoogde. In een debat met Vos in november 1931 zei hij dat het doel van de V.B. in het verschiet lag en hij wees op de 'veroverde' taalwetten en op het nu mogelijk geworden Vlaams onderwijs in de Brusselse agglomeratie, terwijl het economische zwaartepunt zich naar Vlaanderen verplaatste. Rubbens zei dat men de Belgische staat moest hervormen indien dat nodig zou zijn, maar dat was niet het geval. Stoffelijke noch nationaal-culturele elementen maakten de scheiding noodzakelijk. "Wij hoeven geen imperialisten te zijn," voegde hij daaraan toe, "maar wij moeten de ambitie hebben om in België de leiding te geven, omdat wij geestelijk, economisch en wetenschappelijk de flinksten kunnen worden." Later betoogde Rubbens dat de parlementaire methoden moesten worden aangepast, maar dat "fascisme en hitlerisme geen exportartikel voor ons" waren.

Als minister van koloniën heeft hij Vlaamse leergangen laten organiseren aan de Koloniale Hogeschool in Antwerpen, een Vlaamse afdeling aan de Koloniale School in Brussel opgericht en een commissie ingesteld om alle decreten, reglementen en andere acten van de toenmalige Belgische kolonie, waarvan in strijd met de wet geen officiële Nederlandse tekst bestond, te laten vertalen.

In alle functies en ambten die hij vervulde, was Rubbens een der jongsten. Ziekte voerde hem voortijdig naar het graf, op een ogenblik dat men in hem een der voornaamste leiders van het toekomstige België zag.

Werken

Volledige bibliografie in M. Cordemans, Edmond Rubbens. Een levensverhaal met een bloemlezing uit zijn werken 1894-1938, 1965.

Literatuur

M. Cordemans, Edmond Rubbens. Een levensverhaal met een bloemlezing uit zijn werken 1894-1938, 1965; 
id., 'Rubbens, Edmond', in NBW, II, 1966; 
H.J. Elias, 25 jaar Vlaamse Beweging, 4 dln., 1969; 
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 1982; 
E. Gerard, De Katholieke Partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940), 1985.

Auteur(s)

Gaston Durnez; Emmanuel Gerard