Romsée, Gerard

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Guigoven 11 oktober 1901 – Sint-Lambrechts-Woluwe 14 april 1976).

Was de zoon van welstellende Franssprekende ouders. Romsées vader was advocaat en beheerder van de goederen van een aantal adellijke families in Zuid-Limburg en in Waals Haspengouw. De jonge Gerard kreeg basisonderwijs van een huisleraar. In 1914 werd hij leerling van het Onze-Lieve-Vrouwcollege te Tongeren, waar hij met succes de Grieks-Latijnse humaniora volgde. Van huize uit was hij belgicist en francofiel, maar rond 1917 werd hij flamingant en zelfs Vlaams-nationalist. Dat gebeurde onder invloed van priester-leraar Eugeen Froidmont (1891-1957).

In 1920 trok Romsée naar de universiteit te Leuven. Hij volgde er rechten en thomistische wijsbegeerte. Vrij snel werd hij actief in flamingantische studentenverenigingen als het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) en Amicitia. 0ok speelde hij een leidende rol in het Sint-Thomasgenootschap. In 1924 geraakte hij betrokken bij een scherp en langdurig conflict tussen enerzijds de Vlaamse studenten en anderzijds de (Franstalige) academische overheid. De studenten eisten dat zij hun flamingantische overtuiging in volle vrijheid mochten beleven en uitdragen, maar de academische overheid verzette zich hiertegen. Toen bleek dat de studenten niet door de knieën gingen, werd een aantal van hun leiders, onder wie Romsée, van de universiteit weggezonden. Hierop ontzegde vader Romsée, die van in den beginne had betreurd dat zijn zoon flamingant was geworden, hem de toegang tot de ouderlijke woonst. Gerard was nu aangewezen op de financiële steun die hem door een tante en vooral door een aantal prominente Vlaamsgezinden verdekt werd gegeven. Hij trok naar Parijs en Berlijn. In de Duitse hoofdstad volgde hij de leergang rechtsfilosofie. Inmiddels bereidde hij zich voor op examens voor de Centrale Examenjury. In 1926 behaalde hij het diploma van doctor in de rechten.

Romsée werd ten gevolge van zijn optreden tijdens de studentenrevolte van 1924-1925 in Leuven een relatief bekend figuur. In milieus van Vlaamsgezinden, studenten en intellectuelen werd hij als een martelaar van de Vlaamse zaak beschouwd. Zelfs tal van – vooral lagere – geestelijken sympathiseerden met hem. 0ok in zijn eigen Limburg had hij veel aanzien verworven.

In april 1927 werd hij advocaat in Antwerpen. Eind 1930 bracht hij zijn kantoor over naar Brussel. Inmiddels was hij betrokken bij de activiteiten van het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond (KVOHV), afdeling Antwerpen. Ook trad hij op als spreker op diverse flamingantische en Vlaams-nationalistische samenkomsten. Op 26 mei 1929 werd hij verkozen tot volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Tongeren-Maaseik. Na een aanvankelijke aarzeling verklaarde hij zich bereid om voor de Katholieke Vlaamsche Volkspartij Limburg (KVVL) te kandideren. Deze partij stond organisatorisch los van de Frontpartij. Zij huldigde een uitgesproken katholiek standpunt, zwoer bij een omvorming van de Belgische staat in federalistische zin en wilde niet weten van Groot-Nederland. De KVVL groeide vanaf 1936 uit tot de tweede sterkste partij in Limburg. Ongeveer een vierde van de Limburgse kiezers stemde toen voor Romsée en zijn politieke vrienden. Limburg werd op electoraal vlak de sterkste Vlaams-nationale provincie.

Romsée was een belangrijke figuur in Limburg. Ook buiten de provincie speelde hij een vooraanstaande rol. Hij was een van de topfiguren in de Vlaams-nationale Kamerfractie en in 1939 werd hij, in opvolging van Hendrik Borginon, voorzitter van deze parlementaire groep. Hij kwam met veel gezag en aanzien regelmatig tussenbeide in de debatten en lag aan de basis van het akkoord van 6 oktober 1936 tussen het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en Rex. Ook werkte hij mee aan de totstandkoming en het afsluiten van het Beginselakkoord KVV-VNV van 8 december 1936.

Oorspronkelijk was Romsée democraat. Zeker vanaf het midden van de jaren 1930 evolueerde hij naar extreem-rechts. Weliswaar was hij geen ideoloog en had hij in de eerste plaats oog voor de praktische kanten van de politiek, maar toch sprak hij zich uit voor een Nieuwe Orde. Hij meende dat het staatsbestuur niet langer verlamd mocht worden door partijtwisten en 'parlementair getreuzel'. Ook werd hij – zoals overigens veel katholieken – voorstander van een corporatief systeem (corporatisme). Toch bleef hij duidelijk afstand houden van de radicale vleugel van het VNV, die hem overigens niet in het hart droeg.

Hoewel de KVVL in 1933 formeel tot het VNV was toegetreden, bleef zij tot na de succesvolle verkiezingen van 1936 een onafhankelijke koers varen. Pas dan sloeg zij de extreem-rechtse richting in. 0ok werd zij nu een gestructureerd onderdeel van het VNV. Natuurlijk had dit alles te maken met het feit dat Romsée, haar nummer één, naar rechts was geëvolueerd. Hij had wel gewacht met de heroriëntering van zijn partij, tot was gebleken dat het VNV het elders in Vlaanderen electoraal goed deed.

Na 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval in België, begon een tweede periode in Romsées politieke leven. Van in den beginne stemde het Limburgse Kamerlid zijn houding af op deze van koning Leopold III. Hij keurde de capitulatie van het Belgisch leger goed en keerde zich tegen de regering-Hubert Pierlot, die was uitgeweken naar Frankrijk en zich vanaf oktober 1940 vanuit Londen opwierp als Belgiës enige wettelijke regering. Volgens Romsée was zij in haar verplichtingen zwaar tekortgeschoten en leidde zij een onwettelijk bestaan.

Tot juli 1940 had Romsée tal van contacten met topfiguren uit de koninklijke omgeving en met vooraanstaande politici als graaf Maurice Lippens en Hendrik de Man. Leopold III dacht er toen aan een nieuwe regering te vormen. Volgens Romsées contactpersonen dienden de Vlaams-nationalisten hiervan deel uit te maken. Toen de juli-instructies van Adolf Hitler een einde maakten aan de koninklijke plannen, sloeg Romsée een andere weg in, deze van de 'collaboratie van het minste kwaad'.

Begin augustus werd hij door de bevoegde secretaris-generaal benoemd tot commissaris voor de repatriëring van Belgische vluchtelingen in Frankrijk. Deze benoeming was totstandgekomen onder Duitse druk. Eggert Reeder, de chef van de Militärverwaltung in Brussel, meende aldus de Vlamingen ter wille te zijn – hij streefde ernaar hen van de Walen te vervreemden: de zogenaamde Flamenpolitik. Romsée verbleef van eind augustus tot half september in Frankrijk. Onmiddellijk na zijn terugkeer in België nam hij het ambt van gouverneur van de provincie Limburg op, waartoe hij op 17 augustus door secretaris-generaal Jean Vossen was benoemd. 0ok deze aanstelling was gebeurd onder Duitse druk. Zij beantwoordde wel aan de verwachtingen en de wensen van het VNV.

Op 2 april 1941 werd Romsée secretaris-generaal van binnenlandse zaken en volksgezondheid en hij bleef dit tot het einde van de oorlog. Deze aanstelling liep niet van een leien dakje. Zij werd uitdrukkelijk gewenst door de Militärverwaltung en door het VNV, maar er kwam zwaar verzet van de meeste secretarissen-generaal in functie. Pas nadat de Duitsers enkelen van hen hadden afgezet en graaf Robert Capelle, de secretaris van de koning, bij anderen had bemiddeld, kon de benoeming doorgang vinden. Aanvankelijk was Romsée niet bereid van Hasselt terug naar Brussel te verhuizen. Graaf Capelle en Hendrik Elias, de leider van het VNV, drongen er bij hem op aan het nieuwe ambt te aanvaarden. Capelle, die hoopte het VNV van separatistische avonturen te kunnen weerhouden, wekte bij Romsée de indruk dat de koning zijn benoeming wenste. Elias van zijn kant rekende op een massale benoeming van partijgenoten in de vele besturen en diensten die van Romsée zouden afhangen: de 'greep naar de macht' van het VNV. De leider overtuigde de Limburger ervan dat hij zijn partij deze dienst moest bewijzen.

Romsée was nu een machtig man. Behalve departementschef van binnenlandse zaken was hij de grote baas van de Rijkswacht en van de verschillende diensten die toezicht uitoefenden op de productie en de distributie van levensnoodzakelijke producten. Hij voerde tal van hervormingen door: eenmaking van de stedelijke agglomeraties, reorganisatie van Rijkswacht en gemeentelijke politie, uitbreiding van de macht van de Algemene Rijkspolitie, beknotting van de macht van de ondergeschikte besturen ten voordele van binnenlandse zaken. Ook richtte hij tal van nieuwe overheidsinstellinggen op: Orde van Geneesheren, Orde van Apothekers, Commissariaat voor de Lichamelijke 0pvoeding en Sport, Dienst van Toezicht, Tijdelijke Commissie voor Onderwijsaangelegenheden. Het opzet van dit alles was het mogelijk maken van een efficiënt beleid in oorlogstijd.

De nieuwe secretaris-generaal had tot juni 1943 regelmatig contact met graaf Capelle, aan wie hij verslag uitbracht over zijn beleid. Enkele keren vroeg hij dat de koning bepaalde van zijn bestuursdaden zou goedkeuren. Doordat Capelle zweeg, ging Romsée ervan uit dat hij in de lijn van de opvattingen van de koning handelde.

Romsée voerde niet alleen een 'koninklijke' politiek, maar hij manifesteerde zich ook als een man van het VNV: hij leverde met name een grote bijdrage aan de 'greep naar de macht' van het VNV door de benoeming van duizenden Vlaams-nationalisten in de vele diensten die van hem afhingen. Ook hield hij persoonlijk contact met de leiding van het VNV, vooral dan met Elias.

Romsées beleid botste op heel wat tegenstand: bij de regering in Londen, bij het verzet, bij een aantal collega-secretarissen-generaal, bij een vrij groot deel van de bevolking. Daartegenover stond dat de meeste Vlaamsgezinden en ook vele intellectuelen er achting voor hadden.

Begin september 1944 vluchtte Romsée naar Bregenz in Oostenrijk. In mei 1945 kwam hij terug naar België. Hij werd in de gevangenis opgesloten in afwachting van een proces voor het krijgsgerecht. In 1948 werd hij in beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar en een boete van tien miljoen frank. Zes jaar later kwam hij vervroegd vrij en op 22 juni 1966 kreeg hij eerherstel. Hij speelde geen rol meer in het openbaar leven.

Romsée was een man met een ingewikkelde karakterstructuur, vooral gekenmerkt door geslotenheid. Zijn optreden kan niet afdoende verklaard worden als men zijn persoonlijkheid buiten beschouwing laat. Die ligt ook aan de basis van de vele zogenaamde raadsels, mysteries en andere geheimen die rond zijn figuur tot na zijn dood zijn blijven bestaan.

Literatuur

L. Reynders, Het Vlaams-nationalisme in Limburg (1929-1940), KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1981; 
W. Massin, 'Van K.V.V. tot V.N.V. Vlaamse ondertonen in Limburg (1929-1940)', in Het 0ude Land van Loon (1990); 
B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 1994; 
J. Velaers en H. van Goethem, Leopold III. De Koning, het Land, de Oorlog, 1994; 
E. Raskin, Gerard Romsée. Een ongewone man. Een ongewoon leven, 1995.

Verwijzingen

zie: Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond Leuven, Limburg, Sint-Thomasgenootschap.

Auteur(s)

Evrard Raskin