Prims, Floris (eigenlijk Florentinus)
(Antwerpen 3 maart 1882 – Antwerpen 26 oktober 1954).
Volgde middelbaar onderwijs in het Sint-Norbertusgesticht, het Sint-Jan Berchmanscollege te Antwerpen en het Sint- Jozefscollege te Herentals, vanwaar hij regelmatig bijdragen stuurde naar De Student en Jong Dietschland (1927-1933). In het Franstalige college van Herentals stichtte hij een Vlaamse kring met als orgaan De Studentenkreet. Hij bezocht het Grootseminarie van Mechelen (1900) en na zijn priesterwijding (1905) studeerde hij te Leuven, waar hij in 1907 het licentiaatsexamen geschied- en zedenkundige wetenschappen haalde. Hij behoorde er tot de Amicitiagroep van Prosper Thuysbaert. Vanaf 1906 gaf hij les aan het Sint-Stanislascollege van Berchem en nam de redactie van De Gids op Maatschappelijk Gebied op zich. In 1908 richtte hij de eerste Vlaamse Sociale Week te Leuven in. Vervolgens werd hij secretaris van pater Georges Rutten en vanaf 1912 bestuurder van het Instituut voor Belgische Katholieke Documentatie te Brussel waar hij een reeks brochures Vragen des Tijds uitgaf. Prims hield politieke debatten met onder meer Hendrik de Man en Camille Huysmans en had een belangrijk aandeel in de strijd tegen het integrisme. In 1914 stichtte hij een weekblad voor volksontwikkeling, De Vlaamsche Werkman. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij door Mgr. De Wachter naar Engeland gezonden waar hij een hulporganisatie voor de Belgische vluchtelingen oprichtte en het weekblad De Stem uit België uitgaf.
Na de oorlog nam Prims opnieuw het redacteurschap van De Gids en van De Vlaamsche Werkman (1921) op zich. Hij werd aangesteld tot professor en later rector aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen (1921-1926) en tussen 1922 en 1924 tot leraar aan de Sociale School te Leuven, waar hij de cursus sociaal-economische geschiedenis van België gaf. In 1922 nam hij van pastoor Goetschalck de Bijdragen tot de Geschiedenis van het aloude Hertogdom Brabant over. Hij maakte een doctoraatsthesis over De Geschiedenis van het Antwerpse Turfdragersambacht (1923). In 1921 was hij een voorstander van het katholiek- socialistische schepencollege van Frans van Cauwelaert en Huysmans, wat hem door kardinaal Désiré Mercier kwalijk werd genomen.
Na de Eerste Wereldoorlog maakte sociale actie plaats voor historische navorsingen. In 1923 werd hij archivaris van de stad Antwerpen. Hij schreef tientallen boeken en studies over de geschiedenis van Antwerpen en van de Kempen. In Zondagsvriend (1932-1940) verschenen 480 korte biografieën van historische figuren en belangrijke personen van zijn hand. In 1929 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.
Tijdens de jaren 1938-1940 nam Prims onder de schuilnaam van Berthout in de lokale Kempische weekbladen stelling tegen het Vlaams-nationalisme. Na de Tweede Wereldoorlog stelde hij zich in dienst van de katholieke en unitair-belgicistische politiek en schreef onder meer talrijke artikelen in verband met de schoolkwestie. Hij zette zich ook in voor het redden van Kempische instellingen, zoals de priorij van O.-L.-V. ten Troon te Grobbendonck. In 1952 werd Prims lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis.
Werken
Sociaal-economische geschiedenis van België, 1925;
met M. Verbeeck, Antwerpsch straatnamenboek, 1926;
Antwerpen in 1830, 2 dln., 1931;
Beknopte staathuishoudkunde, 1933;
Leiddraad voor de vaderlandsche geschiedenis, 1934;
Antwerpsch Archievenblad (1926-1934);
De katholieke dagbladpers te Antwerpen, 1935;
Karel- Theodoor Le Bon, 1935;
Prêtres insoumis?, 1935;
De wording van het Nationaal Bewustzijn in onze gewesten, 1938;
Marnix van Sint-Aldegonde, een katholiek oordeel, 1939;
Het Wonderjaar, 1941;
Antwerpsche oorlogsphemeriden 1940-1945, 1946;
Geschiedenis van Antwerpen, 29 dln., 1927-1949;
Antwerpsiensia, 23 dln., 1927-1953.
Literatuur
L. de Boungne, Bibliographie van Kan. Dr. Floris Prims, 1952;
L. van der Essen, 'In memoriam Kan. Floris Prims', in Jaarboek van de KVATL (1954), p. 230-236;
A. Prims en K.C. Peeters, Kanunnik Dr. Floris Prims 1882-1954, 1957;
A. Prims, 'Kan. Dr. Floris Prims', in De Toerist, nr. 19 (1959); - - J. van den Nieuwenhuizen, 'Prims Florentinus', in NBW, V, 1972.
Verwijzingen
zie: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.