Plancquaert, Hector M.
(Wortegem 21 december 1863 – Outer 3 juni 1953).
Was het jongste kind van een katholieke, Vlaamsgezinde en welstellende familie. Zijn vader was geneesheer, brouwer en gedurende twintig jaar burgemeester van Wortegem.
Na de basischool in zijn geboortedorp, volgde Plancquaert de klassieke humaniora aan het bisschoppelijk college van Oudenaarde en aan het Collège Notre-Dame in Doornik. Van 1882 tot 1884 studeerde hij letteren en wijsbegeerte aan de universiteit van Leuven. Van 1885 tot 1899 was hij suikerijfabrikant in Zomergem. In 1888 werd hij redacteur van Het Belfort en startte een schrijversloopbaan die twee hoogtepunten zal kennen: De dood van Karel den Goede (1888, bekroond met de driejaarlijkse staatsprijs voor toneelletterkunde in 1889) en Jan Vleminx (een roman over de daensistische christen-democratie). In 1894 stichtte hij het weekblad Het Recht. Dat blad werd de spil van zijn engagement in de Daensistische Beweging, waarvan hij sinds 1889 een der belangrijkste wegbereiders was en waarin hij decennialang de radicale toon zou aangeven. In 1896 vatte hij aan de universiteit van Gent de studie van de rechten aan en in 1898 promoveerde hij tegenover de Centrale Examencommissie tot doctor juris. Hij vestigde zich als advocaat in Gent, waar hij vanaf 1910 ook woonachtig zou zijn. Hij was nauwelijks actief als advocaat maar vestigde wel de aandacht op zich door een sterk sociaal betrokken toespraak in de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent in 1899 en door zijn (niet-toegelaten) Nederlandstalige pleitrede in de zaak-Maurits Josson in 1903. In 1911 was hij zeer actief als voordrachthouder van de Propaganda-Commissie, die ageerde voor de vernederlandsing van de universiteit van Gent. In 1915 werd hij redacteur van het in Nederland uitgegeven De Vlaamsche Stem. In 1918 was hij ondervoorzitter (en tijdelijk voorzitter) van de tweede Raad van Vlaanderen, lid van de Commissie van Zaakgelastigden, activistisch schepen en (tijdelijk) waarnemend burgemeester van Gent (activisme). Enkele dagen vóór de wapenstilstand week hij uit naar Bad Salzuflen, waar hij de opvang van gevluchte activisten organiseerde. Van daaruit reisde hij in 1919 naar Haarlem, waar hij werkzaam was op een advocatenkantoor en het activistisch document Pro Flandria Servanda ondertekende. Nog tijdens hetzelfde jaar verhuisde hij naar Göttingen en in 1920 vestigde hij zich Tettnang-Bodensee. Inmiddels werd hij in België bij verstek ter dood veroordeeld. Na de Uitdovingswet in 1929 keerde hij terug naar België, vestigde zich in Outer-Ninove en werd opnieuw actief als daensist en als Vlaams-nationalist. In 1933 was hij de motor van het (beperkt) daensistisch verzet tegen de oprichting van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en in 1936 fungeerde hij op de daensistische anti-VNV-lijsten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Plancquaert buiten de collaboratie. Als geïnteresseerde buitenstaander volgde hij in 1949 de herinrichting van het politieke Vlaams- nationalisme en tot aan zijn dood in 1953 was hij de peetvader van de laatste overlevende kernen van de Daensistische Beweging in Oost- en West-Vlaanderen. In die beweging was hij overigens drieëntwintig keer verkiezingskandidaat geweest. Dat hij daarbij nooit een mandaat kon verwerven, is toe te schrijven aan de samenhang van electorale onkans, eigen beoordelingsfouten en wisselvalligheden in zijn optreden.
De politieke loopbaan van Plancquaert verliep inhoudelijk en chronologisch vrijwel congruent met de geschiedenis van de Daensistische Beweging. Zijn rusteloze agitatie binnen de Landdagbeweging tussen 1885 en 1893, kende een eerste hoogtepunt als hij in 1888-1889 in Gent en Kortrijk, publiekelijk opriep tot dissidentie tegen de katholieke partij en tot het vormen van Vlaamsgezinde verkiezingslijsten, over de ideologische grenzen heen. In 1890 was hij in Aalst (vruchteloos) op zoek naar kandidaten die zijn oproep wilden steunen. In 1893 waagde hij zelf zijn kans in het kanton Waarschoot, waar hij bij een tussentijdse provinciale verkiezing 40,3% van de stemmen behaalde en een virtuele bedreiging vormde voor de katholieke kandidaat. Intussen was zijn cultuurbewuste Vlaamsgezindheid geëvolueerd tot een uitgesproken sociaal-politieke betrokkenheid.
Tijdens zijn verkiezingsstrijd in Waarschoot ontving Plancquaert operationele steun van de roelanders, die enkele weken voordien in Okegem-Ninove aan de wieg hadden gestaan van de Christene Volkspartij. Als die partij in 1894 in Aalst een eigen verkiezingslijst indiende, nam Plancquaert daar de plaats in van roelander Jan-Baptist Vanlangenhaeke, die afhaakte omwille van het toegenomen radicalisme van zijn partij.
Het zou uitgerekend Plancquaert zijn die het radicalisme en de autonomie van de partij voortaan zou opvoeren en belichamen en de kloof tussen de daensisten en de katholieken verder zou uitdiepen. Hij handelde hierbij vaak tegen de inzichten van de priester Adolf Daens, onder meer als hij in 1897 in Gent alle daensistische groepen in Vlaanderen samenbracht in de Vlaamsch-Christene Volkspartij. In 1900 lag hij aan de basis van de beslissing om de kerkelijk bestrafte en geïsoleerde Daens voortaan te laten kandideren in Brussel. Plancquaert rekende erop dat zodoende de parlementszetel te Aalst veiliggesteld werd én in handen kwam van de radicale roelander Aloïs de Backer. Hijzelf had sinds 1894 reeds op diverse plaatsen daensistische lijsten aangevoerd en hij richtte zich voortaan op Gent, waar hij het centrum was geworden van een heterogene groep politiek dakloze intellectuelen en middenstanders van allerlei ideologische afkomst. Zijn Gents electoraat stelde echter niet veel voor en daarom werd hij na 1900 opnieuw lijsttrekker in andere Vlaamse steden, onder meer in Kortrijk en Dendermonde. Hij miste daar echter tot tweemaal toe een parlementszetel (1906 en 1908).
Verbitterd om de eigen mislukkingen en om de verstarring van zijn partij – de meeste sterke persoonlijkheden waren overleden of verdwenen uit de beweging – , ging Plancquaert vanaf 1909 zijn eigen weg, samen met zijn radicale aanhang en los van Pieter Daens. Het conflict tussen beiden escaleerde in 1911, als P. Daens de katholieke meerderheid ondersteunde naar aanleiding van de Schoolkwestie, ondanks de andersluidende beslissing die het daensistisch congres had genomen op vraag van Plancquaert. Dit ernstige incident betekende echter het einde van de jarenlange crisis en Plancquaert, die een nieuw elan vond in de agitatie rondom de vernederlandsing van de universiteit van Gent, werd voortaan de ontbetwiste leider van de beweging. Bij de verkiezingen van 1912 bleef zijn succes in Gent aan de lage kant, maar in 1914 bezorgde hij de daensisten in Aalst een belangrijke overwinning. Als tweede kandidaat, na Daens, miste hij echter op de valreep een Kamerzetel.
Tijdens het begin van de Eerste Wereldoorlog nam Plancquaert een afwijzende houding aan tegenover het activisme dat zich in Gent in radicale zin ontwikkelde. In 1915 wees hij het aanbod af om hoofdredacteur te worden van De Vlaamsche Post, terwijl hij anderzijds zijn medewerking toezegde aan het opponente De Vlaamsche Stem. In 1916 ondertekende hij het manifest van de Hogeschoolbond. In 1917 liet hij zijn scepsis tegenover het activisme varen, hierin gevolgd door een belangrijk aantal daensistische militanten. In 1918 evolueerde hij gaandeweg naar een vooraanstaande rol in de pro-Duitse fractie van dat activisme.
Na de oorlog verbleef Plancquaert vanwege zijn activisme in het buitenland. Hierdoor kon hij de in 1918 overleden P. Daens niet opvolgen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waardoor opnieuw een parlementair mandaat aan hem voorbijging.
Vanuit Duitsland waarschuwde Plancquaert voortdurend tegen wat in zijn ogen zowel de daensisten als de Vlaams-nationalisten bedreigde, namelijk de katholieke strekking binnen de Frontpartij en de autoritaire en sociaal-onverschillige strekking van het Vlaams-nationalisme. Na zijn terugkeer in België in 1929 liet hij zich echter vrij vlot integreren in de nieuwe constellatie, waarin de daensisten en de Vlaams-nationalisten grotendeels met elkaar verbonden waren. Hij nam zelfs de verdediging op van de Aalsterse Vlaams-nationalistische leiders, die naar zijn oordeel "tot de overtuiging gekomen zijn dat het fascisme een slechte weg is". Die leiders wilden hem in 1929 voordragen als kopman van de gezamenlijke lijst van daensisten en Fronters in Aalst, maar zij stuitten op de weerstand van de zittende (daensistische) volksvertegenwoordiger Karel-Leopold van Opdenbosch. In de regio Oudenaarde-Ronse werd hij intussen de 'gouwvoorzitter' van een verzameling van Fronters en daensisten en in Gent verscheen hij op Vlaams-nationale meetings als spreker, naast Hendrik Elias.
Als in 1933 de oprichting van het VNV werd aangekondigd, nam Plancquaert opnieuw de vroegere draad van verzet op. Precies zoals tijdens zijn verblijf in Duitsland, waarschuwde hij voor de bedreiging van het fascisme. Hij werd door de weduwe van P. Daens berispt om zijn dissidentie, maar hij antwoordde haar dat het VNV slecht in schijn verschilde van het Verdinaso en zijn doelstellingen verborg onder een democratische dekmantel terwijl Joris van Severen openlijk zei waar hij heen wilde. Samen met de Aalsterse daensistische volksvertegenwoordiger Van Opdenbosch, die in 1933 uit het VNV gesloten werd, richtte hij de Vlaamsch-Nationale Demokratische Partij op. Het uiterst zwakke resultaat van die partij bij de verkiezingen van 1936 betekende echter het einde van de politieke loopbaan van beide dissidenten.
Plancquaert heeft een belangrijk aandeel gehad in de evolutie van de V.B. Dat gebeurde vooral langs zijn bepalende rol in de Daensistische Beweging, waarin hij als geen ander het radicaal flamingantisme verbond met de sociale en democratische betrokkenheid en waar hij de voornaamste auteur was van de antiklerikale, anti-koningsgezinde, antimilitaristische en antiautoritaire klemtonen. Door zijn goede contacten met vrijzinnige Vlaamsgezinden en zijn (hoofdzakelijk na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde) verstandhouding met protestantse christenen, bezorgde hij een uitgesproken pluralistische klemtoon aan de plancquaertistische vleugel van de Daensistische Beweging (plancquaertisme). Door zijn vaak populistische en sociaal-radicale agitatie verhinderde hij, samen met priester Daens, gedurende ruim een decennium de doorbraak van het socialisme op het Vlaamse platteland.
Literatuur
F.-J. Verdoodt, Hector Planquaert, de Daensistische Beweging en het plancquaertisme, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1979;
F.-J. Verdoodt, 'Hector Plancquaert (1863-1953): Van cultuur-bewuste naar sociaal-politiek agerende vlaamsgezindheid', in WT, jg. 39, nr. 4 (1980), p. 193-206;
F. van Campenhout, Hector Plancquaert. Daensistisch politicus, journalist en letterkundige, 1986;
D. Vanacker, Het aktivistisch avontuur, 1991;
F. van Campenhout, LDB, 1993;
F.-J. Verdoodt, De zaak-Daens. Een priester tussen Kerk en christen-democratie, 1993.
Verwijzingen
zie: Daensistische Beweging.