Picard, Leo
(Antwerpen 4 november 1888 – Gent 26 november 1981). Broer van Hendrik en Antoon Picard.
Was de zoon van een onderwijzer, afkomstig uit de buurt van Gent en de vrijzinnige beginselen toegedaan; zijn moeder was een gelovige vrouw. Na de lagere school bezocht Picard het Koninklijk Atheneum te Antwerpen, waar hij onder andere les kreeg van Pol de Mont. Een conflict met een leraar leidde tot zijn voortijdig vertrek van de school, maar een jaar eerder dan zijn vroegere klasgenoten behaalde hij zijn diploma middelbaar onderwijs voor de Centrale Examencommissie. Omdat de economie hem interesseerde ging hij naar het Rijkshogerhandelsinstituut; bij nadere kennismaking viel de studie tegen en in 1905 ging hij te Gent geschiedenis studeren, waar hij zich aansloot bij Ter Waarheid, een studentengezelschap waarin Julius Mac Leod grote invloed had. Hij was vaak te Brussel, waar hij verscheidene vrienden had. In zijn studententijd leerde hij Eugène Cantillon, alsmede de Nederlanders Derk Hoek en Frederik C. Gerretson kennen; de laatste studeerde toen aan het Institut Solvay te Brussel. Hij ontmoette Pieter Geyl, die als geschiedenisstudent zeer meeleefde met de V.B., toen deze in 1911 met enkele andere Leidenaars een studentencongres te Gent bijwoonde.
Picards belangrijkste leermeester te Gent was Henri Pirenne. In 1914 had hij zijn studie voltooid op de thesis na; daartoe ging hij werken in het provinciaal archief te Antwerpen aan een verhandeling over de verdeling van het grondbezit in de Kempen, een onderwerp dat Pirenne hem had aanbevolen. Toen de oorlog in augustus 1914 uitbrak, diende Picard enige tijd bij de burgerwacht te Antwerpen. Toen de vesting had gecapituleerd, keerde hij over Zeeland terug naar Gent, waar zijn verloofde, Martha L. van Vlaenderen, woonde. Later, in februari 1916, zou Picard met haar te 's-Gravenhage in het huwelijk treden.
Te Gent teruggekeerd, voegde hij zich weer bij zijn vrienden. Nog voor de val van Antwerpen had hij een brief geschreven aan Pirenne, waarin hij deze feliciteerde met het succes van zijn 'nation belge'-idee, die zich nu immers manifesteerde in laaiend Belgisch patriottisme. Veelbetekenend had Picard echter aan zijn compliment toegevoegd: Pour nous autres, Belges de mauvaise humeur, l'avenir n'est pas brillant. Met andere flaminganten voelde Picard toen voor een versterking van Duitslands positie in West-Europa. Hij verkoos zelfs een inlijving van Vlaanderen bij Duitsland en dan later eventueel een hereniging met Nederland.
In de herfst van 1914 voegde Picard zich bij de Gentse groep Jong-Vlaanderen, die geleid werd door Jan D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, een man die een scherp anti-Belgische en zeer pro-Duitse koers aangaf. Binnen dit vooralsnog kleine gezelschap pleitte Picard van het begin af aan voor de uitgave van een eigen dagblad om de Jong-Vlaamse beginselen onder het publiek te kunnen verbreiden. Hij kreeg algemene bijval en op 22 februari 1915 verscheen met Duitse hulp het eerste nummer van De Vlaamsche Post. Picard trad op als hoofdredacteur met naast zich een redactie bestaande uit Domela Nieuwenhuis Nyegaard, Marcel Minnaert en Omer Steenhaut.
In het voorjaar van 1915 openbaarden zich binnen de Gentse groep meningsverschillen van principiële aard. Picard nam enigszins afstand van zijn pro-Duitse standpunt en begon hoe langer hoe meer overtuigd te raken van een compromisvrede, waarbij België hersteld zou worden. Hij toonde zich voorstander van een 'bevrijd' Vlaanderen in een verbeterd België. In De Vlaamsche Post gaf hij onder meer uiting aan zijn gedachtegang in het artikel "De Natie, de Staat en het Volk". Door dit artikel, alsmede door andere, die nog volgden, kwam hij in scherpe tegenstelling met groepsleden als Domela, Steenhaut, Reimond Kimpe en Antoon Thiry, die van geen staat België wilden weten en achter Domela's idee van een zelfstandig Vlaams koninkrijk in nauwe verbintenis met het Duitse keizerrijk stonden. De strijd tussen domelisten en picardisten werd steeds heftiger en op 2 september 1915 kwam definitief de scheiding: Picard en zijn vrienden Jules van Roy, Jozef Boulengier, Frans Primo en August Remouchamps traden uit. Picard vertrok naar Nederland, waar hij in Den Haag hartelijk opgenomen werd in de kring van Gerretson, Cantillon en Hoek. Ook Remouchamps en Pierre Ritter verschenen nu en dan in dat gezelschap. Al deze mensen waren in politiek opzicht Picards geestverwanten. Zij stonden aan de kant van Duitsland en waren voor het activisme.
In het begin verdiende Picard wat geld met freelance journalistiek, terwijl zijn vrouw nog wat inbracht door het geven van lessen. Na enige tijd kreeg hij vast werk bij het Haagse liberale blad Het Vaderland, waar hij in 1918 als redacteur aangesteld werd. Voorts maakte Picard na zijn komst in Nederland voor de Duitse legatie in Den Haag een tijdlang overzichten van de Belgische pers.
Tijdens zijn werkzaamheden in de Gentse groep was Picard in contact gekomen met Rudolf A. Schröder, die te Brussel op de Politische Abteilung werkzaam was en, evenals Hans von Harrach en Pius Dirr tot de gematigde elementen behoorde. In Den Haag raakte Picard ook bevriend met Friedrich Wichert, verbonden aan de Duitse legatie. Zij waren allen tegenstanders van een Duitse annexatie van Vlaanderen. Uit de nagelaten papieren van Domela blijkt dat deze altijd heeft gemeend dat de tegenwerking die hij uit Brussel ondervond, van Den Haag uit aangewakkerd werd door mensen van het Duitse gezantschap, in samenspraak met Picard, Gerretson en Hoek.
Te 's-Gravenhage gaf Picard in 1916 en 1917 het op ongeregelde tijden verschijnend blaadje De Vlaamsche Gedachte uit. Hij schreef het grotendeels zelf vol, doch ook anderen, onder wie Hoek, Cantillon, Gerretson (pseudoniem: Erasmus) leverden wel eens een bijdrage.
Picard bleef ook na 1918 in Nederland meeleven met wat er in België en binnen de V.B. gebeurde. In 1918, na de Duitse nederlaag, schreef hij Het Belgisch Dilemma, dat aanvankelijk als brochure te 's-Gravenhage verscheen en later opgenomen werd in Van Vlaamse Beweging naar Sociale Revolutie. Hij weerlegde er de argumentatie van de Belgische vijanden der gewaarborgde neutraliteit. Evenzeer van belang was zijn opstel van 1925 in Vlaamsche Arbeid onder de titel: "Voor het herstel van de Vlaamsche Beweging". Picard hield staande dat een "eigen oplossing voor ons eigen nationale vraagstuk" nog niet gevonden was. Hij deed er een aan de hand, namelijk de theorie van de pariteitsstaat op nationaal gebied. In 1931 publiceerde hij in Dietsche Warande en Belfort een geschrift tegen het Federaal Statuut van de Frontpartij, onder de titel "Vlaanderens toekomst te koop aangeboden". In de jaren 1920 en 1930 stond hij eerder achter Frans van Cauwelaert en diens politiek dan achter het streven van de Frontpartij en later het Vlaamsch Nationaal Verbond. Hij betreurde in 1927 het afwijzen van het Belgisch-Nederlands Verdrag van 1925 door de Nederlandse Eerste Kamer. Tegelijk koos hij echter voor een positieve houding tegenover het Hitlerregiem, bepleitte een vergaande politiek van appeasement en was in mei 1940 een voorstander van een compromisvrede met Duitsland. Hoewel de Duitsers hem tijdens de bezetting van Nederland tweemaal opsloten in het Oranje hotel te Scheveningen en in 1943 de directie van Het Vaderland dwongen Picard te ontslaan, legde de Nederlandse Commissie voor de Perszuivering hem na de oorlog voor twee jaar een schrijfverbod op.
In februari 1946 keerde Picard terug naar België. Kort daarna trad hij in dienst van De Standaard (Brussel) en verzorgde voor deze krant tot zijn pensioen in 1956 de rubriek buitenland ("Van Week tot Week" en "Op de Uitkijk"). In zijn artikelen nam hij afstand van een al te pro-Amerikaanse visie op de koude oorlog. Na zijn pensioen bleef hij nog losse bijdragen leveren aan De Standaard en De Nieuwe.
Picards historisch standpunt kan worden opgemaakt uit zijn hoofdwerk: Geschiedenis van de Vlaamse en Groot-Nederlandse Beweging (2 dln.). Duidelijk plaatst hij de V.B. in internationaal verband. Meer dan eens suggereert hij dat de geschiedschrijving altijd zekere trekken zal dragen van een constructie a posteriori en hij is er zich ten volle van bewust dat de historicus nolens volens onderhevig is aan de invloeden van zijn eigen tijd. In zijn streven naar objectiviteit verzet hij zich tegen de onkritische aanvaarding van leuzen en idealen. Wat de Belgische geschiedenis betreft ziet hij in het 'sociale apparaat' een enorme kracht. Sinds 1915 nemen we bij hem een evolutie waar: meer en meer raakt hij ervan overtuigd, dat arbeid terwille van Vlaanderen niet vruchtbaar kan zijn zonder diepe verbondenheid met het volk in zijn brede lagen. In dit licht dient men ook te zien het feit dat de progressief-vrijzinnige, die Picard in zijn jongere jaren was, geleidelijk aan is geëvolueerd naar het socialisme. Blijkens Picards inleidend woord in de heruitgave van zijn hoofdwerk onder de titel Evolutie van de Vlaamse Beweging van 1795 tot 1950 (3 dln.), is hij ook omtrent de waardeschatting van zijn vroegere auteursstandpunten "verder geëvolueerd".
Werken
Het Belgisch Dilemma, verbeterd neutraliteitsrecht of een versterkte machtspositie, 1918; - - Vlaanderens toekomst te koop aangeboden. Het Federaal Statuut van de Frontpartij, 1931;
Geschiedenis van de Vlaamse en Groot-Nederlandse Beweging, 2 dln., 1937-1959 (heruitgegeven onder de titel Evolutie van de Vlaamse Beweging van 1795 tot 1950, 3 dln., 1963);
Van Vlaamse Beweging naar sociale revolutie. Verspreide geschriften, 1961;
De vrijzinnigheid in Vlaanderen en de Vlaamse Beweging, 1962.
Literatuur
J. Olson, 'Al pratend met Leo Picard 80 jaar', in Het Pennoen, jg. 3, nr. 19 (1968), p. 7-9;
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, 19692;
J. Florquin, Ten huize van ..., VII, 1981;
R. Vos, Niet voor publicatie. De legale Nederlandse pers tijdens de Duitse bezetting, 1988;
F. van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland, 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie, 1989;
D. Vanacker, Het aktivistisch avontuur, 1991;
G. Durnez, De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant, 2 dln., 1985-1993;
B. de Wever, Greep naar de Macht. Vlaams-nationalisme en de Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 1994.
Verwijzingen
zie: historiografie.