Picard, Edmond
(Brussel 15 december 1836 – Dave-sur- Meuse 19 februari 1924).
Stamde uit een familie van Waalse rechtsgeleerden en magistraten. Zijn vader was vrijmetselaar, zijn moeder een gelovige vrouw. Op 17-jarige leeftijd verliet Picard het atheneum te Brussel en ging varen als matroos. Na bijna drie jaar was hij terug te Antwerpen en daar behaalde hij aan de Zeevaartschool de graad van tweede luitenant ter lange omvaart. Daarna zette hij zijn studie voort, promoveerde in 1860 tot doctor in de rechten aan de Université libre de Bruxelles (ULB) en trad als stagiair in het kantoor van Jules Lejeune, de latere minister van justitie. In 1864 stichtte hij, samen met Ch. Graux, P. Janson, Gustave Jottrand en Karel Buls, een progressistische krant: La Liberté (1864- 1866). Hierin kwam hij op voor een scheiding van Kerk en Staat, voor de vrijheid van het individu en van de pers, voor de verruiming van het stemrecht, voor het verplicht onderwijs, voor de afschaffing van het protectionisme en de bestrijding van het militarisme. Met een gelijksoortig programma presenteerde hij zich, samen met Graux, Buls en Léon Vanderkindere, voor de wetgevende verkiezingen van 1870, maar hij werd niet gekozen.
Als rechtsgeleerde publiceerde Picard verscheidene werken van juridisch technische aard. In 1878 legde hij de grondslag van een ontzaglijke onderneming, namelijk de uitgave van de Pandectes belges, een overzicht van de Belgische wetgeving en rechtspraak. In 1881 stichtte hij, samen met A. de Burlet, V. Bonnevie en O. Maus, het Journal des Tribunaux, waarvan hij tot 1900 de leiding had. In 1880 was hij advocaat bij het hof van cassatie geworden en in 1898 werd hij stafhouder der Orde.
In 1879 begon zijn literaire loopbaan met de verzenbundel Les Rêveries d'un stagiaire. In 1881 stichtte hij het tijdschrift L'Art moderne, waarin hij een sociale en later ook een nationale kunst voorstond.
Picard, die in 1866 een manifest had opgesteld voor de eerste werkliedengroepering en in verzet was gekomen tegen de conservatieve burgerij, die de arbeiders geen kiesrecht en geen sociale zekerheid gunde, trachtte in 1882, 1883 en 1884 vruchteloos een politiek mandaat te bemachtigen. Pas in 1893 werd hij door de Belgische Werkliedenpartij (BWP) naar de Senaat gezonden. In 1908 verzaakte hij dit mandaat, omdat hij het marxistisch internationalisme van de BWP afkeurde.
Inmiddels had Picard, samen met P. Jamon, naast en tegen de ULB (die volgens hen een inbreuk had gepleegd op de geestelijke vrijheid, door niet-doctrinairen uit te sluiten) een Université nouvelle opgericht. Aan deze instelling, die in gewijzigde vorm (Institut des Hautes Etudes) nog steeds bestaat, doceerde hij rechten. Wat later (1902), toen hij naar aanleiding van sommige benoemingen, de invloed van de politiek bij de coöptatie van de leden van de Koninklijke Academiën vaststelde, ging hij over tot het stichten van de Libre Académie de Belgique, bestemd voor diegenen die buiten de invloed van elke richting, school of groep wilden leven.
Picard was overtuigd Vlaamsgezind. Wel was, bij deze veelzijdige actieve man, zijn Vlaamse actie maar een betrekkelijk klein gedeelte van zijn totale activiteiten, maar op belangrijke momenten sprong hij resoluut voor de V.B. in de bres. Zo verdedigde hij in cassatie de rechten van de Vlaamse advocaten die de zaak-Jozef Schoep in hun taal hadden gepleit. Picard was overtuigd van de onhoudbaarheid van de bestaande taaltoestanden maar dacht er niet aan verder te gaan dan een eerlijke tweetaligheid in Vlaanderen. Tijdens de bespreking van de Gelijkheidswet (1897-1898) in de Senaat wees hij erop, dat een volk zijn taalvrijheid ontnemen gelijkstond met het van zijn ziel beroven. De twee talen, zoals de twee volkeren, moesten behouden blijven volgens het beginsel van de elementaire rechtvaardigheid en van het gezond verstand: de gelijkheid. Ook bij de strijd om de vernederlandsing van de Gentse universiteit verklaarde Picard zich voorstander van een tweetalig stelsel.
Weinigen hebben even overtuigd als Picard de Belgische eenheid gepredikt en deze trachten te rechtvaardigen. Zijn ideeën daaromtrent gaf hij voor de eerste maal weer in het opstel "L'Ame belge", verschenen in de Parijse Revue encyclopédique Larousse (24 juli 1897). Omdat er, in hoofdzaak tegen de aanspraken van de V.B., met de uitdrukking L'Ame belge geschermd werd, zette Picard de ware toedracht van de zaak uiteen in een reeks artikelen, verschenen in Le Peuple (van december 1905 tot oktober 1906). Deze opstellen werden gebundeld onder de titel: Essai d'une psychologie de la nation belge, suivi de l'idée du droit en Belgique. Hierin deed Picard een poging om de karaktereigenschappen van de Belgische natie te formuleren. België had volgens hem, niettegenstaande zijn twee talen en zijn twee bevolkingen, een gemeenschappelijke ziel, die tot uiting kwam in de kring van de gemeenschappelijke belangen, maar de bestaande verschillen niet ophief. Wat de Belgische ziel kenmerkte, waren de eigenschappen die gemeengoed geworden waren van de beide etnische groepen door de loop van de historie. Het ging hier om historisch gevormde eigenschappen, die nog steeds in wording en in ontwikkeling waren. Picard onderscheidde dus voor België de volksgemeenschappen en de natie, die zelf samengesteld was uit de elementen van de verschillende volkeren. Picard is dus, zoals Henri Pirenne, blijven vasthouden aan het feit en aan de theorie van een volkse dualiteit in België, zonder hieraan echter de waarde en de betekenis toe te kennen van een werkelijk nationaliteitendualisme. Picards geloof in de âme belge (Belgische volksgeest) werd zowel van Waalse als van Vlaamse zijde bestreden of verkeerd uitgelegd. Door het opkomend Franstalig Belgisch nationalisme werd het als wapen gebruikt tegen de Vlamingen en dit legt dan ook de scherpe flamingantische reactie uit tegen deze interpretatie van de Belgische natie. De Belgisch-nationale visie van Picard, waarin een Belgische natie-idee verzoend werd met het Vlaams-Waals nationaliteitenvraagstuk, was echter in de toenmalige praktijk van de V.B. niet strijdig met de Vlaamse gedachte, zoals die door het overgrote deel van de toenmalige flaminganten beleefd werd.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Picard 78 jaar. In 1919 aanvaardde hij als getuige à décharge op te treden in het proces-August Borms. Hij zou er de rechtsgeldigheid van de besluitwetten, door de uitgeweken regering in Frankrijk genomen en tegen de activisten (activisme) toegepast, betwisten. De voorzitter van het hof weigerde Picard echter als deskundige getuige te laten optreden (repressie). Daarna leefde Picard nog vijf jaar, teruggetrokken te Dave-sur-Meuse, bij Namen. Hij schreef er Au pays des bilingues, een lijvige en levendige satire over de zeden in het na-oorlogse België.
Werken
Essai d'une psychologie de la nation belge, suivi de l'idée du droit en Belgique, 1906;
Mémoires d'un polémiste. Quatorze ans de plume. Articles parus dans Le Peuple, 1907;
Au pays des bilingues, 1923.
Literatuur
I. Gilkin, 'Edmond Picard', in Revue belge (15 maart 1924), p. 583-292;
L. Hennebicq, 'Edmond Picard, avocat', in Journal des Tribunaux (2 maart 1924), kol. 171-173;
'Edmond Picard', in Vlaanderen (29 maart 1928);
L. Diercxsens, Maître E. Picard, 1933;
F. Vermeulen, Edmond Picard et le réveil des lettres belges 1881-1888, 1935;
A. Pasquier, Edmond Picard, 1945;
J.P. Paulus, E. Picard, 1948;
F. Passelecq, Edmond Picard. Derniers entretiens (1921-1923). Orné d'illustrations dont plusieurs inédites, 1949;
'25 jaar geleden overleed Edmond Picard (1836-1924)', in Volksgazet (19-20 februari 1949);
A. Guislain, E. Picard, journaliste, 1945;
'Edmond Picard en de Vlamingen', in De Standaard (22 januari 1957);
E. Sacre-Olin, E. Picard, le mal-aimé, 1959;
L. Baekelmans, 'Edmond Picard', in Dietsche Warande en Belfort (maart 1960), p. 164-168;
Fr. de Keyser, 'Edmond Picard. Rechtsgeleerde en letterkundige', in Het Laatste Nieuws (15 december 1961);
Ph. Muret, 'Une amitié exemplaire. Edmond Picard en Jules Le Jeune', in La Revue nationale (januari 1967), p. 5-25;
H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, III-IV, 1964-1965;
id., 25 jaar Vlaamse Beweging 1914-1939, I, 1969;
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, 19692;
M. Heyse, 'Picard, Edmond', in NBW, VI, 1974.