Oorlogsburgemeesters, -schepenen

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

benaming voor burgemeesters en schepenen die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden benoemd.

Tijdens de bezetting bleef de Belgische administratie onder leiding van de secretarissen-generaal en onder het wakende oog van de Duitse bezetter verder functioneren. Er werden maatregelen uitgevaardigd om haar efficiëntie en dienstbaarheid aan de Duitse oorlogsvoering te verhogen. Op lokaal vlak betekende dit onder meer de schorsing van de gemeenteraden en de uitbreiding van de bevoegdheden van de uitvoerende macht, in casu die van de burgemeester en de schepenen. Parallel met deze structurele wijzigingen werd ook ingegrepen in het personeelsbestand. De democratisch verkozen zogenaamde 'oude garde' moest verdwijnen en plaatsmaken voor Nieuwe Orde-gezinde figuren.

In Vlaanderen was het collaborerende Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) kandidaat nummer één om de vrijgekomen plaatsen in te nemen. De partij van Staf de Clercq had reeds voor de oorlog haar totalitaire ambities inzake de verovering van de volledige staatsmacht niet onder stoelen of banken gestoken. Door het afsluiten van een tactisch bondgenootschap met het Militaire Bestuur kon het VNV tijdens de bezetting realiseren wat voor de oorlog totaal onmogelijk was, namelijk een massale infiltratie in 's lands bestuur. Het veroveren van machtsposities in het staatsapparaat werd niet van bovenaf opgelegd, maar gebeurde onder druk van de militanten die op alle niveaus klaarstonden om de vooroorlogse gezagsdragers opzij te schuiven. Het Militaire Bestuur steunde het VNV in zijn aspiraties, maar met enig voorbehoud; de machtsgreep mocht de vitale economische sectoren niet destabileren.

De eerste benoemingen van VNV'ers of VNV-sympathisanten die onder druk van het Militaire Bestuur tijdens het eerste bezettingsjaar werden doorgevoerd, betrof twee secretarissen-generaal en vier gouverneurs. Zeer belangrijk was de aanstelling in april 1941 van VNV-topman Gerard Romsée als secretaris-generaal van het departement binnenlandse zaken en volksgezondheid. De inname van deze hogere bestuursposten maakte de succesvolle infiltratie van het VNV in de gemeentebesturen mogelijk.

Het aan de kant schuiven van de lokale bestuurders gebeurde via Duitse verordeningen (onder meer de invoering van een ouderdomsgrens op 60 jaar) en besluiten van het Comité van secretarissen-generaal. Het VNV legde dossiers aan om het Duitse bestuur en de VNV-vertegenwoordigers in het bestuur aan te zetten tegenstrevers af te zetten en volgelingen te benoemen. Slechts 30% van de vooroorlogse burgemeesters bleef aan. Door wie werden de vrijgekomen plaatsen ingenomen? Het VNV nam 70% van de oorlogsburgemeesters voor zijn rekening en slaagde erin iets meer dan de helft van de gemeentebesturen geheel of gedeeltelijk in handen te nemen. Ter vergelijking: bij de laatste vooroorlogse verkiezingen in 1938 had het VNV slechts 3% van de gemeenteraadszetels weten te bemachtigen. Om de intrede van het VNV in de lokale besturen te vergemakkelijken werd de vooroorlogse benoemingsprocedure aangepast: benoemingen buiten de raad werd regel in plaats van uitzondering en ook de woonplaatsvereiste werd sterk versoepeld. Bovendien was er ook het zogenaamde Genehmigungsrecht van de bezetter dat toeliet ongunstige voordrachten gewoon te kelderen. De oorlogsbenoemingen gebeurden dus zogezegd via de legale weg, maar die legaliteit werd dan wel eerst uitgehold.

Vanuit VNV-kringen werd die massale personeelswisseling in de lokale besturen voorgesteld als een noodzakelijke ingreep. Er was behoefte aan jongere krachten, beter opgewassen tegen het toenemende aantal taken (vooral inzake ravitaillering) argumenteerde men. De nieuwe gezagsdragers konden zich voltijds aan hun opdracht wijden en werden hiervoor ook beter bezoldigd. Maar het steeds voorrang verlenen aan de aanhankelijkheid aan de partij boven andere kwalitatieve criteria leidde tot moeilijkheden. De partij zag zichzelf genoodzaakt VNV-oorlogsburgemeesters die niet opgewassen waren tegen hun taak te begeleiden. Een ander probleem dat zich voordeed was het gebrek aan legitimiteit van deze VNV-bestuurders, die na verloop van tijd soms totaal ge´soleerd stonden ten opzichte van de bevolking; sommigen werden zelfs vermoord. Dit klimaat bemoeilijkte dan weer de zoektocht naar nieuwe VNV-loyale kandidaten-bestuurders.

Na de oorlog werden alle oorlogsbenoemingen nietig verklaard. Buiten de raad benoemde gezagsdragers werden via de repressie gestraft; vooroorlogse raadsleden, tijdens de bezetting benoemd, konden ook administratief (epuratie) worden gestraft.

Vooral in Vlaams-nationalistische kringen ontstond al heel snel het beeld dat de oorlogsburgemeesters en -schepenen in moeilijke tijden zich hard hadden ingezet voor de bevolking. Dit is slechts gedeeltelijk waar. Lokale VNV-bestuurders hielpen bijvoorbeeld ook mee aan de registratie van joden en aan het zoeken naar ondergedokenen die de verplichte tewerkstelling in Duitsland probeerden te ontlopen. Ze voerden propaganda voor het oostfront, zetten niet-VNV-gezinde gemeentelijke personeelsleden af enzovoort. Maar er waren ook VNV-bestuurders die zich met hun openbare functie gingen identificeren en daardoor in conflict kwamen met de partij. Zij volgden de richtlijnen van hun partij niet of slechts gedeeltelijk op.

Literatuur

P. Gunst (red.), 'Burgemeesters en raadsleden 1938-1947. Verandering en continu´teit van het politiek personeel', in Handelingen van het 16de Internationaal Colloquium 'De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek (1890-1970)', Spa 2-4 september 1992, 1994, p. 399-427; 
B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 1994; 
B. de Wever en P. Gunst, 'Van Kamerleden en burgemeesters', in L. Huyse en K. Hoflack, De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België 1944-1950, 1995, p. 69-89.

Auteur(s)

Petra Gunst