Obrie, Julius

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Gent 16 maart 1849 – Gent 20 november 1929).

Promoveerde na middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum en het Sint-Barbaracollege te Gent in 1871 tot doctor in de rechten aan de Rijksuniversiteit Gent (RUG). Obrie vestigde zich als advocaat te Gent. Vanaf 1876 was hij vrederechter in het kanton Waarschoot, in 1885 werd hij tot rechter benoemd in de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde en in 1889 in deze te Gent, waar hij ondervoorzitter werd. Toen Obrie in 1897 voltijds hoogleraar werd aan de RUG, nam hij ontslag als magistraat.

Reeds als stagiair onderscheidde Obrie zich als flamingantisch advocaat aan de balie te Gent. Tezamen met meester Albert Fredericq nam hij in 1872 het initiatief voor een petitie aan het parlement waarin de houding van het hof van cassatie werd aangeklaagd. Dit had in een arrest aan de advocaten van de flamingant Jozef Schoep op algemene wijze het recht ontzegd in het Nederlands te pleiten voor het hof van cassatie. De twee jonge stagiairs slaagden erin de handtekeningen van 74 Gentse advocaten te verzamelen.

In 1873 nam Obrie met enkele confraters het initiatief tot de oprichting van de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent, de eerste in haar soort. In 1877 richtte hij te Gent, samen met Alfons Siffer, Herman de Baets en anderen, de Snellaertkring op, die over de partijgrenzen heen de Nederlandstalige letterkunde wilde vrijwaren en bevorderen, en die ook de 'Vlaamse volksrechten' wilde verdedigen.

Obrie was afwezig in de politiek, maar hij legde zich vooral toe op de studie van de Nederlandse rechtstaal en op het wegwerken van de vooroordelen die dienaangaande bestonden. In een brochure uit 1880 over de Nederlandse rechtstaal in Vlaanderen verdedigde hij de voor zijn tijd allesbehalve vanzelfsprekende stelling dat de Vlaamse juristen moesten trachten zich de keurige rechtstaal uit Noord-Nederland eigen te maken. Obrie bestudeerde het Nederlandse recht, dat hij goed kende, en onderhield in Nederland contacten met juristen en taalkundigen (gerecht).

Bij de oprichting van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (KVATL) in 1886 werd Obrie, die pas 37 jaar oud was, tot werkend lid verkozen. Van dat jaar af publiceerde hij regelmatig korte studies over wetboeken en rechtstaal in Nederland, introducties waarmee hij bij de Vlaamse juristen, die soms krampachtig op zoek waren naar een Nederlandse rechtstaal, belangstelling wilde wekken voor de rechtspraktijk in dat toch zo nabije taalgebied.

Zoals zovelen werd Obrie wél politiek bedrijvig in de strijd om de Gelijkheidswet (1897-1898). Voor de eerste maal werd immers massaal, over de partijgrenzen heen en vanuit heel Vlaanderen geageerd. Obrie was in deze periode actief in het Nationaal Vlaamsch Verbond en in de Vlaamsche Volksraad en maakte ook deel uit van de eerste Vlaamse hogeschoolcommissie, die de vernederlandsing van de Gentse universiteit volgens het stelsel Julius Mac Leod verdedigde.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Obrie aan als hoogleraar toen de Duitse bezetter de universiteit vernederlandste. Na de bevrijding werd hij daarvoor gearresteerd, in staat van beschuldiging gesteld en verwezen naar het hof van assisen. Vanwege zijn gezondheidstoestand werd hij spoedig vrijgelaten; het kwam nooit tot een proces. Wel werd Obrie ontslagen als hoogleraar en uitgesloten uit de KVATL.

Literatuur

Rijksuniversiteit te Gent. Liber Memorialis 1913-1960, II, 1960; 
R. Victor (ed.), De Nederlandse rechtstaal en andere opstellen van Prof. Julius Obrie, 1966.

Verwijzingen

zie: activisme.

Auteur(s)

Herman van Goethem