Meert(-de Mullewie), Leo
(Sint-Niklaas 26 augustus 1880 – Antwerpen 13 augustus 1963). Neef van Hippoliet Meert.
Publiceerde als jongeman heel wat proza maar volgde al vroeg zijn vader op in de leiding van de breigoedfabriek Flandria te Sint-Niklaas. Meert behoorde tot de strekking die vooral heil zag in de economische ontwikkeling van Vlaanderen als motor voor de V.B. In 1906 hield hij op het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres in Brussel een pleidooi voor de vervlaamsing van nijverheid en handel in Vlaanderen. In 1908 werd hij, met Lieven Gevaert, medeoprichter en voorzitter van het Vlaamsch Handelsverbond. In die hoedanigheid voerde hij strijd voor de erkenning van het Nederlands op de Gentse wereldtentoonstelling (1913).
Op 1 januari 1915 vestigde Meert zich in Den Haag. Hij deed nog een poging om van minister Prosper Poullet een publieke belofte voor een Nederlandstalige universiteit in Gent te verkrijgen maar Poullet kon de regering niet verbinden. Meert keerde zich naar het activisme. In Nederland werd hij, na een bezoek van zijn neef Meert, voorzitter van het steuncomité van Volksopbeuring en voerde propaganda voor het activisme. In juni 1917 werd hij naar Brussel geroepen omwille van zijn economische deskundigheid en organisatietalent. Hij werd er lid van de Raad van Vlaanderen en van de Commissie van Gevolmachtigden, later van de Commissie van Zaakgelastigden. Meert kreeg van de Duitsers de leiding van de Kolenverdeeling voor Vlaanderen in handen. Via een door de bezetter toegekende monopoliepositie werd dit een apparaat waardoor hij duizenden mensen aan het activisme kon binden en grote winsten kon boeken die hij voor zijn politieke doeleinden hoopte aan te wenden. Hetzelfde gebeurde met Volksopbeuring dat ook onder zijn leiding kwam te staan.
Meert was een der leiders van het unionistisch activisme, dat bevorderd werd door de Politische Abteilung. Hij behoorde tot de strekking die vond dat het activisme zoveel mogelijk een eigen machtsbasis moest uitbouwen. Hij was daarin erg radicaal en pleitte bij de Duitsers voor het deporteren van politieke tegenstanders en het in activistische handen geven van de gemeentebesturen en de ministeries. Zelf werd hij verantwoordelijke voor het departement van financiën. Meert hoopte dat een unionistische partij in staat zou zijn om een verbinding te maken met leden van de Frontbeweging, uitgeweken flaminganten en passieven (passivisme) waardoor het Vlaams-nationalisme na de oorlog sterker zou staan tegenover de Belgische regering. Dat lukte niet omdat het activisme zoveel haat had opgewekt.
In november 1918 week hij uit naar Den Haag, waar hij als lid van het Vlaamsch Comité verder loon uitbetaalde aan uitgeweken activisten en Vlaams-nationalistische agitatie financierde. Door de catastrofale daling van de Duitse valuta, verloor dit vermogen snel aan waarde en het Vlaamsch Comité aan betekenis. Dit deed Meert besluiten in het begin van 1920 naar Duitsland uit te wijken. In Dresden keerde hij terug tot het textielvak. Vanuit Duitsland publiceerde hij een roman De nood van 't land die bedoeld was om een felle haat tegen België op te wekken. Daarin stelde hij Duitsland voor als de voor de hand liggende bondgenoot bij de door hem gewenste, gewelddadige opstand tegen België in het kader van een nieuwe oorlog in Europa.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Meert te Bad Godesberg. In 1950 keerde hij terug naar België en vestigde zich te Antwerpen waar hij tot zijn dood bleef wonen.
Werken
Duivenmelkers, 1905;
Van jongere geslachten, 1906;
Op de weg des levens, 1908;
Over het activisme in Vlaanderen, 1918;
De nood van het land, 1925;
De waterbrug, 1936-1938;
Kamiel Standaert's wonderbare klim, 1950;
Hoe het leven stuwt (onuitgegeven).
Literatuur
A.L. Faingnaert, Verraad of zelfverdediging?, 1933;
D. Vanacker, Het aktivistisch avontuur, 1991;
L. Vandeweyer, '"Kolenverdeeling voor Vlaanderen" en de financiering van het activisme', in WT, jg. 50, nr. 1 (1991), p. 7-27.
Verwijzingen
zie: activisme.