Martens, Gaston

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Zulte 24 april 1883 – Deinze 10 mei 1967).

Was de zoon van een brouwerszoon die als zodanig de volksmens en diens taal grondig leerde kennen en er de stof uit putte voor zijn toneelwerk. Martens' debuut was volks (Paus van Hagendonck, 1917), met een vleugje sociale bezorgdheid (The golden river, 1916), en romantisch (De zot, 1918) en stond in het teken van de nagestreefde intensivering van het Vlaamse toneelleven tijdens de Eerste Wereldoorlog, waaraan hij (inzonderheid met Beatrix, op 3 april 1918 opgevoerd in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg te Gent), samen met zijn streekgenoten Clovis Baert, Richard de Cneudt, Germain van Herrewege, Herman van Overbeke en anderen, meewerkte. De doorbraak kwam na de oorlog met het Breugeliaanse Prochievrijers (1921) en met De grote neuzen (1924), gecreëerd door Oscar de Gruyter en met veel bijval heropgevoerd door Het Vlaamsche Volkstooneel (1925). Zijn grootste successen waren Het dorp der mirakelen (1932) en Paradijsvogels (1934); het laatste werd bekroond met de staatsprijs voor toneel en verfilmd (Les gueux au Paradis, 1945, met Raimu en Fernandel; Die Schelme im Paradies, 1965, televisiefilm door Wolfgang Liebeneiner).

Het werk van Martens werd du Rabelais flamand genoemd en droeg er ook over de grenzen toe bij om een beeld van de Vlaamse volksaard te creëren, respectievelijk te bestendigen, dat door folkoristische en kleurrijke toetsen uit volkstaal en volksleven dik in de verf zat. Minder bekend is dat Martens die gedoodverfd is als maker van folkloristisch-realistische schetsen, ook een tijdje in de ban kwam van het toneelexpressionisme (De grote neuzen). In zijn hele oeuvre heeft hij een soort comédie humaine weten te scheppen met volkse stereotypes uit het dorpsleven. Martens was ook beeldhouwer (kop van Stijn Streuvels, 1937). Hij woonde vele jaren in Cannes.

Literatuur

W. Putman, Tooneel-Groei, 1927; 
R. Roemans, Gaston Martens, 1929; 
W. Putman, Tooneeldagboek, 1938; 
J. Florquin, Ten huize van..., II, 1964.

Auteur(s)

Joos Florquin; Geert Opsomer