Martens, Adriaan
(Bocholt 8 juni 1885 – Astene 26 september 1968).
Was de zoon van een sluiswachter van het Kempens kanaal; kreeg middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum in Antwerpen, waar hij met Antoon Jacob, Hendrik de Man, Eugène de Bock en Antoon Picard Pol de Mont als leraar had. In die kring groeide Martens' radicale Vlaamsgezindheid, met een vrijzinnig accent. In 1912 promoveerde hij aan de Gentse Rijksuniversiteit tot doctor in de geneeskunde. Hij vestigde zich als huisarts in Deinze. Zijn interesse voor de interne geneeskunde ontwikkelde zich geleidelijk tot een specialiteit.
Als student te Gent was Martens driemaal voorzitter van het studentengenootschap 't Zal wel gaan. Met Julius Mac Leod, Hippoliet Meert, Lodewijk de Raet en Marcel Minnaert ging hij zeer vroeg voorop in de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Toen onder de Duitse bezetting in 1916 de Vlaamsche Hoogeschool in Gent totstandkwam, behoorde Martens tot de nieuwe hoogleraren. Hij doceerde interne ziekteleer. In 1918 werd hij lid van de tweede Raad van Vlaanderen.
Na de oorlog werd de woning van Martens door een opgehitste menigte vernield. Martens werd in 1919 tot de doodstraf veroordeeld (repressie). Hij week uit naar Nederland, haalde in Leiden opnieuw de artsenbul en vestigde zich in Middelburg, waar zowel uit Nederland als uit Vlaanderen veel patiënten hem kwamen raadplegen. In 1931 wees de Gentse faculteit der geneeskunde een door Martens aangeboden proefschrift voor het aggregaat hoger onderwijs af. Dankzij de clementiewetten kon hij naar België terugkeren. Hij vestigde zich in 1935 in Astene en opende er een polikliniek en een dieetkliniek. Hij kreeg een steeds grotere faam als internist en droeg door zijn praktijk en publicaties bij tot de academische erkenning van de interne geneeskunde als een autonome specialiteit. Vooral op het gebied van de dieetgeneeskunde was hij een pionier.
Martens behoorde tot de eerste door de drieledige regering-Paul-Henri Spaak benoemde leden van de op 7 november 1938 opgerichte Vlaamse Academie voor Geneeskunde. Brusselse en franskiljonse kringen en oud-strijdersverenigingen kwamen in verzet tegen de benoeming van een oud-activist. Martens' benoeming was nochtans door de Vlaamse politici zorgvuldig, en onafhankelijk, voorbereid en door de Vlaamse wetenschappelijke verenigingen gesteund. De 'zaak-Martens' barstte los nog voor de benoeming door koning Leopold III ondertekend werd. Tijdens een bijzondere ministerrraad kapittelde de koning de ministers over wat hij als een inbreuk op zijn prerogatieven beschouwde. Franstalige liberalen interpelleerden de regering en dwongen ze tot aftreden. In een verklaring, het Manifest van Antwerpen, beklemtoonden Vlaamse politici dat de Franstaligen zich niet hadden in te laten met de Vlaamse culturele zaken. Om incidenten in aanwezigheid van de koning te voorkomen bleef Martens weg uit de in een gespannen sfeer gehouden installatievergadering van de Academie. Ondanks de sombere internationale context konden de partijen het niet eens worden over de zaak-Martens. Het kwam tot parlementsontbinding en vervroegde verkiezingen op 2 april 1939.
Nog tijdens de verkiezingscampagne werd Martens van vele zijden gevraagd ontslag te nemen als academielid, om uit de verwarring te komen. De met hem bevriende hoogleraar Frank Baur was de woordvoerder van die strekking. Meer radicale Vlaamsgezinden, onder wie Hendrik Elias, drongen aan op standhouden. Martens voelde er weinig voor om in de Belgische politiek een teken van tegenspraak te blijven. Hiertoe aangezet door zijn vriend Reimond Speleers nam hij echter pas ontslag op de verkiezingszondag, na de sluiting van de stembureaus, voordat de uitslag bekend was.
Bij de Duitse inval in 1940 werd Martens als verdachte gearresteerd en naar het Franse strafkamp Le Vernet overgebracht (Spooktreinen). Zijn woning in Astene, met talrijke kunstschatten, werd door Belgische troepen beschadigd. Met de andere Vlaamse en politieke gedeporteerden kwam hij in juli 1940 vrij. Kort daarop benoemde secretaris-generaal Nyns hem tot hoogleraar in de interne geneeskunde in Gent. Speleers kreeg de eveneens vacante leerstoel oogheelkunde. Twee hoogleraren van de Vlaamsche Hoogeschool 1916-1918 bezetten aldus opnieuw de leerstoel waaruit zij in 1918 waren verwijderd. De Militärverwaltung heeft duidelijk invloed uitgeoefend bij deze benoemingen. Minder duidelijk is de invloed die staatsminister Maurice Lippens daarbij zou hebben uitgeoefend.
Aan de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog had Martens slechts een bescheiden aandeel. Hij ondertekende in augustus 1940 de oproep van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) voor een nieuwe Volksbeweging, trad toe tot het VNV, was abonnee op Volk en Staat, werd voorzitter van de Reimond Tollenaere-Stichting, verzorgde in zijn kliniek Staf de Clercq en woonde diens begrafenis bij. Van de Bormscommissie kreeg Martens een schadevergoeding van 650.000 frank, die hij echter in de Belgische staatskas terugstortte.
In september 1944 werd Martens als hoogleraar ontslagen. Ofschoon hij door de Gentse krijgsauditeur niet was verontrust, werd hij in juni 1945 van Brussel uit op bevel van substituut Marc de Smedt gearresteerd. De Brusselse krijgsraad veroordeelde hem tot tien jaar gevangenisstraf en drie miljoen frank boete wegens politieke collaboratie. In 1948 kwam Martens vrij. Hij hervatte zijn medische praktijk in Astene, nu met hulp van assistenten. Samen met zijn echtgenote, Jeanne Vercoullie, dochter van de filoloog-hoogleraar Jozef-Frederik Vercoullie, werd hij, die ook een groot kunstmecenas was, in aanwezigheid van onder meer een vertegenwoordiger van het Hof, op het Campo Santo in Sint-Amandsberg begraven.
Literatuur
Hulde aan Dr. Adr. Martens, Osterriethhuis, 15 december 1965;
J. Florquin, Ten huize van..., III, 1966;
L. Elaut, 'Martens, Adriaan', in NBW, IV, 1970;
B. Carnewal, Collaboratie van professoren en assistenten aan de Rijksuniversiteit Gent tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1992.