Malou, Jean-Baptiste
(Ieper 30 juni 1809 – Brugge 23 maart 1864).
Studeerde na middelbaar onderwijs aan het Klein Seminarie van Saint-Acheul in Reims (1819-1828) van april 1831 af theologie in Rome. Hij werd op 2 november 1834 tot priester gewijd en doctoreerde in de theologie op 29 april 1835. Hij werd achtereenvolgens buitengewoon (januari 1837) en gewoon (1843) hoogleraar fundamentele en later bijzondere dogmatiek aan de theologische faculteit van de Katholieke Universiteit Leuven en tussen 1838 en 1848 ook bibliothecaris van de Leuvense bibliotheek.
Aan de KUL was Malou, die zich in 1832 naar aanleiding van de encycliek Mirari Vos reeds had laten kennen als een aanhanger van het ultramontaanse gedachtegoed, een tegenstander van moderne stromingen en op persoonlijk vlak ook van rector Petrus de Ram.
In oktober 1847 stelde bisschop Frans R. Boussen hem voor als diens opvolger te Brugge. Tegen deze mogelijke bisschopsbenoeming van de ultramontaan Malou ontstond echter hevige politieke tegenstand vanwege de liberale regering en vanwege geestelijken als aartsbisschop Engelbert Sterckx en Monseigneur di San Marzano (de nuntius te Brussel). Dankzij tussenkomsten van onder meer Leopold I werd Malou uiteindelijk toch tot bisschop gewijd (1 mei 1849).
Ondanks het wantrouwen dat hij als ultramontaan koesterde jegens elke nieuwe stroming, toonde hij begrip en sympathie voor de V.B. van zijn tijd. In 1840 ondertekende hij het Vlaams petitionnement. Hij hechtte echter vooral belang aan de Nederlandstalige literaire studie en moedigde zijn priester-leraars aan die zich hiermee bezighielden. Zo steunde Malou Guido Gezelle en complimenteerde hij deze met zijn werk Vlaemsche Dichtoefeningen uit 1858. Bovendien nam hij in de jaren 1850-1860 het initiatief tot de oprichting van verschillende lettergilden aan de West-Vlaamse colleges. Hij speelde op die manier een belangrijke rol in het ontstaan van de West-Vlaamse school binnen de V.B. Daarnaast voerde hij in zijn colleges ook de commissiespelling in, stelde hij kennis van het Nederlands als voorwaarde voor een priesteropleiding en voerde hij het Nederlands in bij de intercollegiale wedstrijden.
Zijn aanmoedigende houding tegenover de Vlaamse taal en zijn belang voor het ontstaan van de West-Vlaamse lettergilden moet echter gerelativeerd worden door de ultramontaanse achtergrond van Malou. Hij wilde met deze houding namelijk in de eerste plaats de klassieke katholieke moraliserende literatuur bevorderen, zodat hij enkel begrip kon opbrengen voor de Vlaamse volkstaal als instrument voor het behoud van de christelijke deugden bij het gewone volk. De Vlaamse romantiek van Hendrik Conscience werd door hem bijvoorbeeld afgewezen en nog in 1859 poogde hij het gebruik van de Latijnse omgangstaal opnieuw op te drijven in de West-Vlaamse colleges.
Literatuur
Th.J. Lamy, 'Malou, Jean-Baptiste', in BN, XIII, 1894-1895;
A. van Duinkerken, 'De bisschoppen Malou en Faict tegenover Gezelle', in Gezelle- kroniek, VI, 1970, p. 98-106;
R. van Eenoo, De initiatieven op persgebied van de West-Vlaamse bisschoppen 1834-1852, 1970;
S. Vervaeck, Inventaris van het archief Jules Malou 1810-1886, 1971;
M. Hanson, Taaltoestanden en moedertaalonderricht in het humaniora- onderwijs van het bisdom Brugge tijdens het episcopaat van Boussen en Malou, 1830-1864, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1973;
L. Gevers, Kerk, Onderwijs, en Vlaamse beweging. Documenten uit Kerkelijke Archieven over taalregime en Vlaamsgezindheid in het katholiek middelbaar onderwijs 1830-1900 (IUCHG, bijdrage 89, 1980);
R. Cauwe, 'Jan-Baptist Malou (1848-1864)', in M. Cloet (ed.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen, 1985, p. 357-364;
L. Gevers, Bewogen Jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987.