Maeterlinck, Maurice
(Gent 29 augustus 1862 – Nice 5 mei 1949).
Bracht zijn jeugd door te Gent en te Oostakker, waar zijn ouders, rijke renteniers, een buitenverblijf hadden. Maeterlinck volgde middelbaar onderwijs aan het Sint-Barbaracollege te Gent. Na zijn studies aan de Gentse rechtsfaculteit vestigde hij zich als advocaat in zijn geboortestad, maar had meer belangstelling voor de literatuur dan voor de balie.
In 1889 trok hij de aandacht met een merkwaardige bundel symbolistische gedichten, Serres chaudes. Een jaar later werd hij plotseling wereldbekend naar aanleiding van een ophefmakende bespreking in Le Figaro van zijn toneelstuk La Princesse Maleine. Nauwelijks was het enthousiasme voor de 'nieuwe Shakespeare' geluwd, of deze trad opnieuw op de voorgrond met een reeks essays die van hem een van de meest gelezen auteurs van zijn tijd maakten. De internationale roem van Maeterlinck bereikte zijn hoogtepunt in 1911, het jaar waarin hij de Nobelprijs kreeg, en handhaafde zich tot in de jaren 1920. Daarna beschouwde men hem niet langer als een groot denker, maar als een begaafd vulgarisator van de filosofie en van de wetenschap van zijn tijd.
In de familiekring sprak de jonge Maeterlinck Frans, ook wel eens Engels of Duits; het Nederlands, of beter het dialect van Gent en Oostakker, kwam, zoals hij later zelf verklaarde, alleen aan bod tegenover het personeel. Dit dialect was hem evenwel van groot nut bij de vertaling van de Vlaamse mysticus Ruusbroec, die op zijn denken een onuitwisbare stempel drukte.
De flaminganten hebben Maeterlinck zeer scherp aangevallen, vooral omdat hij in Le Figaro van 5 juli 1902 het Nederlands als een jargon informe et vaseux bestempelde. Deze woorden moeten echter, zoals de auteur zelf en later professor Antonin van Elslander aantoonden, in hun juiste context geplaatst worden. In zijn artikel, Commémoration inutile keerde Maeterlinck zich tegen de herdenking van 11 juli 1302 omdat de Guldensporenslag geen conflict was tussen rassen, maar tussen klassen, geen strijd tussen Vlamingen en Fransen, maar een opstand van een "werkzaam volk tegen zijn luie, autochtone of buitenlandse, meesters". De verontwaardiging die het artikel uitlokte was te wijten aan het feit dat de auteur de geplande herdenking voorstelde als een initiatief van de "flamingantische partij", die volgens hem sinds geruime tijd vruchteloos probeerde de haat tegen Frankrijk aan te wakkeren. Die partij, beweerde hij, bestond uit "een handvol agitatoren die door hun obscure boerenafkomst en door een laattijdige opvoeding niet in staat waren Frans te leren" en die daarom "een soort officieel en artificieel jargon" in het leven hadden geroepen, een "vormeloze en verwarde brabbeltaal" die zij zonder resultaat probeerden op te dringen aan de Vlaamse bevolking, hierbij aangemoedigd door de Vlaamse clerus, "de meest onwetende van alle clerussen", en door het vooruitzicht op "opulente sinecuren". Negen dagen later publiceerde Maeterlinck in Le Figaro een rechtzetting waarin hij verduidelijkte dat het 'Vlaams' van Cyriel Buysse, Stijn Streuvels, Pol de Mont en Guido Gezelle "een taal was van eerste rang, nauw verwant met en nochtans onderscheiden van het 'Hollands', zo soepel als het Duits, maar klankrijker, preciezer, nerveuzer", en dat wat hij "jargon" noemde "het artificieel Vlaams was dat onlangs door enkele leraren en officiële vertalers" was gecreëerd. Hij voegde eraan toe dat hij in zijn artikel de fout had begaan geen duidelijk onderscheid te maken tussen "de ernstige flaminganten, die nuttig, vaderlandslievend en leerzaam werk verrichten" en een "handvol geagiteerden".
Door zijn afkomst had Maeterlinck geen begrip voor de sociale achtergrond van de V.B. De afstand heeft dit onbegrip nog verergerd: sinds hij in 1897 België had verlaten was zijn vriend Buysse, aan wie hij de raad had gegeven niet in het Frans maar in het Nederlands te schrijven, zowat zijn enig contact met Vlaanderen en met de Nederlandse literatuur. In 1911 protesteerde Maeterlinck heftig tegen de eis om de Gentse universiteit te vernederlandsen. Hij beschreef deze eis als "absurd en misdadig" en gaf de Walen de raad een einde te stellen aan de "barbaarse strijd" van de flaminganten door als tegenmaatregel te eisen dat elke Vlaamse functionaris voortaan een grondige kennis zou bezitten van het Waals. Hieruit blijkt dat hij het Nederlands op gelijke voet stelde met het Waals en dat hij als officiële taal voor België alleen het Frans, de taal van de 'elite', kon aanvaarden.
Werken
L'ornement des noces spirituelles de Ruysbroeck l'Admirable. Traduit du flamand et accompagné d'une introduction par Maurice Maeterlinck, 1891;
Théâtre, 3 dln., 1901-1902;
Bulles bleues. Souvenirs heureux, 1946;
Poésies complètes, 1965.
Literatuur
'Enquête de "Wallonia" sur la néerlandisation de l'Université de Gand et sur le mouvement flamingant. M. Maurice Maeterlinck', in Wallonia, jg. 19 (1911), p. 122;
Annales Fondation Maurice Maeterlinck (1955-1980, 1989-);
J. Hanse en R. Vivier (ed.), Maurice Maeterlinck 1862-1962, 1962;
A. van Elslander, 'M. Maeterlinck et la littérature flamande', in Annales Fondation Maurice Maeterlinck (1962), p. 94-145;
H. Dyserinck, 'La pensée nationale chez les auteurs flamands d'expression française de la génération de 1880', in Actes du IVe Congrès de l'Association Internationale de Littérature Comparée 1964, 1966, p. 312;
R. Brucher (e.a.), Maurice Maeterlinck. L'oeuvre et son audience. Essai de bibliographie 1883-1960, 1972;
A. van Elslander, 'Buysse en Maeterlinck', in Annales Fondation Maurice Maeterlinck (1979), p. 19-42.
Verwijzingen
zie: taalminderheden (Franstaligen in Vlaanderen).