Ligue nationale pour l'unité belge
vereniging gegroeid uit de strijd tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit.
Zij heette aanvankelijk Ligue nationale pour la Défense de l'Université de Gand. Op 28 januari 1923 hield deze Ligue in Brussel een grote manifestatie tegen de geplande vernederlandsing. De naam en het actieprogramma werden er verruimd tot Ligue nationale pour la Défense de l'Université de Gand et de la Liberté des Langues. Jacques Pirenne, de drijvende kracht achter de verschillende Ligues, werd secretaris-generaal. Zijn vader Henri Pirenne werd erevoorzitter, de Gentse prorector Eugène Eeman voorzitter. Twee jaar later, op 20 juni 1925, werd de naam ten slotte veranderd in Ligue nationale pour l'unité belge.
Het werd in 1922-1923 snel duidelijk dat Pirenne zijn leerschool had doorgemaakt in het Comité de Politique nationale, de nationalistische drukkingsgroep van Pierre Nothomb. Ook de Ligue nationale pour la Défense de l'Université de Gand legde zich toe op petities, die de mening van het 'echte' Vlaanderen 'vertolkten', rumoerige manifestaties en luidruchtige maandelijkse diners. Pirenne schrok er evenmin voor terug om het ledenaantal en de impact van de Ligue flink te overdrijven. Begin maart 1923 telde de Ligue naar eigen zeggen 30.000 leden, gegroepeerd in 208 lokale comités.
Na de goedkeuring van het regeringsontwerp-Nolf in juli 1923 (Nolf-barak) reageerde de Ligue met de oprichting van de Ecole des Hautes Etudes. Zij was van oordeel dat de tweetalige Nolf-universiteit onvermijdelijk zou leiden tot een volledige vernederlandsing en wilde, met de Ecole, een Franstalig universitair cultuurcentrum in Gent behouden. Op 25 november 1923 werd de Ecole plechtig geopend. Tot 1940 werden er onder andere kandidaturen in de letteren en wijsbegeerte en cursussen in de rechten in het Frans onderwezen. Vooral de handelsafdeling kende een aanzienlijk succes. Daarnaast werd er ook grote aandacht besteed aan conférences van Belgische en vooral Franse professoren en prominenten. Dit brengt ons meteen bij de onvermijdelijke vraag: werd de Ecole, en bij uitbreiding de Ligue, financieel gesteund door Frankrijk? En werd ook la leçon de français, dit is de organisatie van lessen Frans in gemeenten waar deze taal niet onderwezen werd, (mede)betaald door Parijs via de Alliance française? Kortom, was de Ligue, zoals haar tegenstanders beweerden, een dépendance française? Parijs vergoedde de conférences van Franse prominenten aan de Ecole en er bestaan sterke vermoedens voor meer financiële steun, maar voor definitieve harde bewijzen zullen we moeten wachten op verder onderzoek.
In het najaar van 1929 werd de eindstrijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit ingezet. De Ligue hield haar verzet tegen de vernederlandsing tot het einde vol, onder andere met een manifestatie op 11 februari 1930 in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, maar al deze inspanningen waren vergeefs. In de lente van 1930 werd de vernederlandsing door de beide Kamers goedgekeurd.
Het bestaan van de Ecole bleef evenwel voor moeilijkheden zorgen. Om te verhinderen dat de professoren van de Gentse universiteit ook les zouden geven aan de Ecole, en indirect het Nederlands universitair onderwijs zouden boycotten, werd aan de Gentse hoogleraren verbod opgelegd om er te doceren. Deze maatregel lokte het ontslag uit van de liberale ministers, maar koning Albert I weigerde dit en de regering bleef aan. Professor Georges Hulin de Loo legde bovengenoemd verbod naast zich neer en weigerde zijn onderwijs aan de Ecole op te geven. Op 17 december 1930 werd hem door Vlaamsgezinde studenten de toegang tot de universiteit belet.
De Ligue kreeg het verschillende malen aan de stok met Camille Huysmans, van juni 1925 tot november 1927 verantwoordelijk voor onderwijs. Zo maakte Huysmans gebruik van een wet op het middelbaar onderwijs van 1883 om het minimum aantal uren Nederlands in het rijksonderwijs gevoelig te verhogen. Dit lokte fel protest uit vanwege de LNUB, waarbij uiteraard ook de strijd tussen vrij onderwijs en rijksonderwijs meespeelde. Ook de organisatie door de LNUB van la leçon de français zorgde voor wrijvingen. In 1926 had Huysmans willen verhinderen dat deze lessen door de inspecteurs gecontroleerd werden. De inspecteurs verzetten zich tegen deze maatregel en Huysmans drong niet verder aan.
De LNUB sloeg haar grootste slag met de publicatie van de archieven van de Raad van Vlaanderen in 1928. Deze publicatie viel niet toevallig samen met de bespreking van een wetsvoorstel voor amnestie in het parlement en met de Bormsverkiezing. Eind 1923 kreeg Pirenne het bezoek van Armand Wullus, die zich tot taak gesteld had de rol van de Vlaamse activisten tijdens de Eerste Wereldoorlog te ontmaskeren. Wullus had vernomen dat een Duitser de archieven van de Raad van Vlaanderen wilde verkopen voor de ronde som van 500.000 frank, maar de regering had het aanbod geweigerd. Paul-Emile Janson bracht Wullus op de hoogte van het voorstel. De prijs was ondertussen gedaald tot 50.000 frank en Wullus vroeg Pirenne of hij deze som kon bijeenbrengen. Op 24 januari 1925 vertrokken Pirenne en Wullus naar Aken om er de archieven op te halen en naar België te brengen. Zij werden opgeslagen in een kluis van de Bank van Brussel. Pirenne besteedde drie jaar aan het onderzoek en de inventarisatie van de archieven. Op 11 maart 1928 besloot de Ligue het resultaat te publiceren, en het nodige geld werd voorgeschoten door Louis Solvay en Tournai-Solvay. Op 20 september 1928 verschenen Les Archives du Conseil de Flandre (Raad van Vlaanderen) publiées par la Ligue nationale pour l'unité belge in de reeks "Documents pour servir à l'Histoire de la Guerre en Belgique". De Nederlandstalige editie en de Aperçu historique sur l'activisme verschenen één jaar later.
De Ligue streed niet alleen tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit, maar ook tegen de verdere vernederlandsing van het gerecht, het leger en het bestuur. Zij legde zich toe op het uitwerken van een 'taalstatuut', dat een grote gelijkenis vertoonde met Pirennes voorstellen voor het Comité de Politique nationale van 1921 en een alternatief moest bieden voor de, volgens de Ligue, incoherente taalwetten. De Ligue stelde dat België uit twee delen bestond, het tweetalige Vlaanderen en het eentalige Wallonië. Op termijn kon de eenheid van België alleen gevrijwaard worden door het behoud van de tweetaligheid in Vlaanderen, waardoor de band met het eentalige Wallonië verzekerd werd. Daar waar 20% van de inwoners van een gemeente of een stad bij referendum verklaarde tot een andere taalgroep te behoren, werden gerecht, onderwijs en administratie tweetalig. Er kwam geen verplichte tweetaligheid voor de ambtenaren, maar in de centrale diensten moesten tweetalige afdelingen gevormd worden. Het leger moest in ieder geval tweetalig zijn.
De Ligue kwam voor het laatst in de belangstelling op 4 oktober 1931 tijdens een Journée Belge in Hasselt. In datzelfde jaar verdween ook haar maandblad Pour l'Unité. Zij bleef wel tot 1945 officieel aanwezig in het Comité d'Administration van de Ecole des Hautes Etudes.
Werken
Pour l'Unité (1922-1931);
Les Archives du Conseil de Flandre (Raad van Vlaanderen) publiées par la Ligue nationale pour l'unité belge, 1928;
Il faut doter le pays d'un statut linguistique, 1929;
Men moet het land met een taalstatuut begiftigen, 1929.
Literatuur
J. Pirenne, Mémoires et notes politiques, 1975;
J. Huysmans, Pour le maintien de la culture française en Flandre. De reactie van de Franssprekende elite op de sociale veranderingen na Wereldoorlog I. Haar houding ten opzichte van de vernederlandsing van het openbare leven, Gent, 1918-1940, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1980.
Verwijzingen
zie: Belgisch nationalisme, onderwijs (hoger: Gent).