Leuridan, Jeroom
(Oostvleteren 18 juli 1894 – Ieper 26 juli 1945).
Begon in 1906 zijn humaniorastudie aan het college van Poperinge. Tijdens zijn collegejaren werd Leuridan in toenemende mate Vlaamsgezind; vooral onder invloed van zijn leraar poësis en retorica Edmond Verhamme en van de geschriften van Frans van Cauwelaert. Leuridan werd lid, vanaf 1913 voorzitter, van de Vlaamse leerlingenbond Hooger Op. Omstreeks 1912 begon hij, onder de later ook veelgebruikte schuilnaam van Kerlinga, mee te werken aan De Vlaamsche Vlagge. Toen Leuridan in de retorica zat, sloot het college op 16 oktober 1914 zijn deuren, en ging hij thuis op de boerderij werken.
In 1915 meldde de 21-jarige zich als oorlogsvrijwilliger. Hij kreeg zijn opleiding in het kamp van Auvours. Aan het IJzerfront werkte hij in de studiekring nauw samen met Willem Depla en Karel de Schaepdrijver. Leuridan liet zich toen kritisch uit over het activisme en was een tegenstander van de von Bissing Universiteit. Zijn omgang met Firmin Deprez en Hilaire Gravez bracht hem in contact met Cyriel Verschaeve, onder wiens invloed Leuridan radicaliseerde. Tijdens het eindoffensief geraakte korporaal Leuridan op 8 september 1918 gewond.
Op 31 januari 1919 liet de nog niet gedemobiliseerde Leuridan zich aan de Leuvense universiteit inschrijven voor de kandidatuur klassieke filologie; enkele weken later stapte hij over naar de Germaanse filologie, waarin hij in juli 1921 met onderscheiding het doctoraat behaalde met een proefschrift over Soldatentaal op den IJzer. Als student in Leuven sloot hij zich aan bij het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond, de club Westland en Met Tijd en Vlijt. Hij werkte mee aan de heroprichting van Amicitia en was ook een van de actiefste propagandisten van het Verbond der Vlaamse Oud-strijders (VOS). In het conflict met Jozef Verduyn koos hij de zijde van de radicale Vlaams-nationalisten. Verder was de harde en vlugge werker in 1920 medeorganisator van de eerste IJzerbedevaart, waarvan hij samen met Clemens de Landtsheer en Michiel Bulckaert (tot 1925) het secretariaat waarnam. Leuridan bleef lid van het comité tot aan zijn intrede in het parlement in 1929.
In Leuven ontplooide hij zich tot een radicaal Vlaams- nationalist en Groot-Nederlander. Hij was lid van het Veem ick wijck niet af. Vooral de invloed van de radicale en compromisloze Groot-Nederlandse doctrinair Robrecht de Smet werkte in deze periode determinerend in op het gemoed van Leuridan. Als medewerker (tot juli 1921) aan De Poperingenaar verdedigde hij consequent een katholieke en Vlaams-nationale politiek tegen de katholieke partij in.
Nadat hij afgestudeerd was, volgde op 26 augustus 1921 zijn benoeming als leraar aan het atheneum van Dinant. Slechts enkele weken later volgde op 16 september – dit dankzij de tussenkomst van de Ieperse burgemeester Coolaert die hem trachtte voor de katholieke partij in te palmen – zijn mutatie naar het atheneum van Brugge. Daar nam hij na amper twee maanden ontslag om zich kandidaat te stellen voor de parlementsverkiezingen van 20 november 1921. Berten Pil, Jozef Goossenaerts, Verschaeve en De Smet slaagden erin Leuridan te overtuigen de eerste plaats te aanvaarden voor de Frontpartij voor het kiesarrondissement Veurne-Oostende- Diksmuide. Leuridan werd niet gekozen. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien vatte hij toen de studie in de rechten aan wat resulteerde in het behalen van een doctoraat in 1924. Na een kort verblijf in Hooglede, verhuisde hij naar Ieper waar hij zich aan de balie inschreef.
1921 was het beginjaar van een zeer drukke politieke bedrijvigheid. Met Joris van Severen vormde Leuridan het leidende politieke duo van de Vlaams-nationale strijd in West-Vlaanderen. Tussen 1921 en 1925 schreef hij onder zijn schuilnaam van Kerlinga de meeste hoofdartikelen voor het weekblad De Westvlaming waarvan hij tot de stichters behoorde. In tegenstelling tot Van Severen was hij geen theoreticus en hanteerde hij in zijn bijdragen een taal die doorspekt was met typisch West-Vlaamse uitdrukkingen en spreuken uit het boerenleven. Ook als spreker kon hij bogen op een grote populariteit. Met Maria van Gastel en Antoon Jacob leidde hij de campagne voor amnestie. Leuridan werd de verantwoordelijke voor West-Vlaanderen van het geheime Verbond van Vlaamsche Nationalisten De Blauwvoet van priester De Smet. Later werkte hij ook mee aan diens Jong Vlaamsche Gemeenschap. Al in 1921 was Leuridan, in gesprekken met De Smet, Karel van der Espt en Pil, tot het besluit gekomen om in de politieke actie de "katholieke leer aan te nemen, dwarsdoor". In 1924 wilde hij met Van Severen de Godsvrede in de Frontpartij opgeven, en bracht hij in West-Vlaanderen een nieuwe strekking van het Vlaams-nationalisme aan: het leerstellig gebaseerd zijn op katholieke grondslag en het werken op politiek gebied door Vlaams-nationale organisaties. Dit streven mondde uit in de stichting van de Roomsch Katholieke Vlaamsch Nationale Vereeniging waarvan Leuridan tot de mentors behoorde. In 1925 werd het Katholiek Vlaamsch Nationaal Verbond (KVNV) gesticht als zelfstandige partijformule. In de Frontpartij leidde dit tot spanningen met de voorstanders van een pluralistische Godsvrede als basis van een nationale partij.
Vanaf 1925 groeide de onenigheid met Van Severen. Leuridan verweet hem zijn laksheid en elitaire opstelling. In tegenstelling tot de dogmatische Van Severen was de pragmaticus Leuridan voorstander van een samengaan met het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond bij de verkiezingen; dit om de basis van de partij in West-Vlaanderen te verbreden. Uiteindelijk leidde dit tot een breuk tussen de twee West-Vlaamse voormannen.
Na 1925 vervulde Leuridan een steeds belangrijker wordende rol in West-Vlaanderen. Bij de verkiezingen van april 1925 behaalde het KVNV voor de provincieraad zeven mandaten onder wie advocaat Leuridan. Enkele weken na de verkiezingen had hij op 13 mei 1925 samen met Emile Butaye en Pieter Waterblee een onderhoud met bisschop Gustave Waffelaert. Het kon niet verhinderen dat in een herderlijk schrijven op 30 september, het Vlaams-nationalisme werd veroordeeld omdat het de eenheid van de katholieken in gevaar bracht.
Op 6 oktober 1926 werd Leuridan tot gemeenteraadslid in Ieper gekozen, een mandaat dat hij zou blijven uitoefenen tot eind 1944. Zijn jarenlange inzet als propagandist en organisator van tal van bijeenkomsten en verenigingen werd in 1929 verguld met een parlementaire zetel. Met meer dan 1000 voorkeurstemmen werd Leuridan op 26 mei 1929 tot volksvertegenwoordiger gekozen. Van Severen die zijn mandaat verloren had, zorgde meteen voor toenemende onenigheid en heibel omwille van de ideologische opstelling van de partij, die hij te gematigd vond. Deze crisis leidde uiteindelijk in 1930 tot een breuk. Leuridan werd vanaf 1931 leider van het KVNV. Samen met Bulckaert legde hij in het daaropvolgende jaar in een manifest zijn Groot-Nederlandse en christelijke overtuiging neer.
Niettegenstaande de tegenwerking van het bisdom en de scheuring door de oprichting van het Verdinaso onder leiding van Van Severen boekte Leuridan een lichte stemmenwinst bij de parlementsverkiezingen van 1932. Over het algemeen gingen de Vlaams-nationalisten bij deze verkiezingen flink achteruit. De verkiezingsnederlaag en de concurrentie van het Verdinaso noopten tot een hereniging van het versplinterde Vlaams-nationalisme. Leuridan werd van nabij betrokken bij het streven naar het vormen van een nationale Vlaams-nationalistische politieke partij. Een aantal gesprekken vond plaats met De Smet, Lagrou, Victor Leemans en Tony Herbert. Een tijdlang scheen deze laatste in West-Vlaanderen de leiding van Leuridan over te willen nemen door een opbod in radicalisme en totalitaire denkbeelden. Herbert vond dit noodzakelijk om Van Severen in radicalisme te kunnen overtroeven. Toen in oktober 1933 het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) totstandkwam, werd Leuridan tot voorlopige gouwleider benoemd en opgenomen in de Raad van Leiding. Maar het was pas met het vertrek van Herbert uit het VNV dat Leuridan in 1934 effectief als gouwleider van West-Vlaanderen optrad.
Bij de verkiezingen van mei 1936 zag Leuridan zijn score naar 20,7% (een winst van 4,9%) van het aantal uitgebrachte stemmen stijgen. In 1939 verhuisde hij van de Kamer (Joris Vansteenland werd er zijn opvolger) naar de Senaat. In het parlement bleef hij steeds zijn radicale Dietse opstelling getrouw, waardoor hij vaak in conflict geraakte met de meer federalistischgezinde parlementsleden van het VNV. Leuridan behoorde ook tot de radicale vleugel inzake de kritiek op het democratisch regime. Naarmate het oorlogsgevaar toenam vroeg hij begrip voor het Duitse standpunt en oefende hij scherpe kritiek op de Britse en Franse "imperialisten". Buiten het parlement steunde advocaat Leuridan de actie van Flor Grammens en was hij een van de stichters van Vlaamsche Kinderzegen (zelf was hij vader van zeven kinderen waarvan drie kort na de geboorte overleden).
In mei 1940 hield Leuridan zich korte tijd verborgen voor de Belgische staatsveiligheid en nam hij niet deel aan de vergadering van de Vlaams-nationalistische fractie op 14 mei in Brussel waar het ordewoord "geen tweede activisme" werd gegeven. Na de capitulatie van het Belgisch leger ging hij samen met Albert van Eecke op zoek naar de vijf Ieperse weggevoerden (Spooktreinen). Op 3 juni woonde hij samen met Staf de Clercq in Brussel een onderhoud bij met de leiders van het Militair Bestuur, Alexander von Falkenhausen en Eggert Reeder, waar de collaboratie van het VNV met de bezetter werd aangeboden. Op 23 oktober 1940 werd Leuridan opgenomen als lid van de Raad van Leiding van het VNV. Hij bleef zijn Dietse standpunt verdedigen en verweet de partij te veel compromissen op dit gebied. Hij kantte zich tegen een akkoord met de Groot- Duitse SS, dat onder meer de rekrutering van VNV'ers voor de Waffen-SS inhield. Zelf maakte hij geen propaganda voor het oostfront, maar hij sprak wel herhaaldelijk een rouwhulde uit voor gesneuvelde oostfronters. Hij verzette zich tegen iedere vorm van verduitsing, al stelde hij het principe van de collaboratie niet in vraag.
Leuridan was het volledig eens met de greep naar de macht die zijn partij uitvoerde. Hij spande zich in om zoveel mogelijk VNV'ers op bestuursposten benoemd te krijgen (onder meer burgemeesters). Op een meeting in Gent op 21 juni 1943 voer Leuridan heftig uit tegen SS en de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag). Vanwege het Militaire Bestuur leverde dit hem op 7 juli een spreekverbod voor publieke en besloten bijeenkomsten en een geldboete van 1000 frank op. Hij weigerde echter deze boete te betalen, waarop leider Hendrik Elias, tot ergernis van Leuridan, de som betaalde. Op 12 juli maakte hij op een bijeenkomst in Diksmuide zijn spreekverbod openbaar door als aangekondigde spreker te zwijgen. Hierop zonden twaalf West-Vlaamse VNV- burgemeesters gezamenlijk hun ontslagbrief op naar gouverneur Bulckaert en VNV-leider Elias. Deze crisis binnen het VNV dreigde te escaleren toen een opgewonden Leuridan aankondigde dat hij op 26 augustus tijdens een VNV-kampdag het spreekverbod openlijk zou negeren. Juist die dag werd hij door een eerste hersenbloeding geveld. Zijn rol was van toen af grotendeels uitgespeeld. Wel betoonde hij zijn steun aan het Dietsch Eedverbond, waardoor repressief optreden door de VNV-leiding werd bemoeilijkt.
Op 1 september 1944 werd Leuridan in Lo aangehouden en naar Ieper overgebracht. Vandaar werd hij op 27 september naar Sint-Kruis-Brugge gevoerd. Op 7 november werd zijn parlementaire onschendbaarheid opgegeven en op 28 november werd hij door de tuchtraad van de balie van Ieper geschorst. Door een nieuwe beroerte getroffen werd hij op 12 februari 1945 naar het hospitaal van Ieper gebracht. Begin april volgde een nieuwe reeks beroerteaanvallen. Doodziek moest Leuridan op 20 juli weer naar de ziekenzaal van de gevangenis waar hij op 25 juli opnieuw door een beroerte getroffen werd. Deze aanval leidde de volgende dag tot zijn dood. Volgens zijn wens werd Leuridan op het kerkhof van Oostvleteren onder een Heldenhuldezerkje begraven. Hij werd op 20 november 1960 en 29 juli 1974 herdacht.
Werken
Artikelen in De Vlaamsche Vlagge; De Belgische Standaard; Het Poperinghenaertje; De Poperingenaar; De Vlaming in Roeselare-Tielt; De West-Vlaming; De Vlaming; V.O.S.; Vlaanderen (1922-1933); Jong Dietschland (1927-1933); Onze Jeugd; De Schelde (1919-1936); Volk en Staat.
Literatuur
A. de Bruyne, Drie West-Vlamingen: dr. A. Depla, dr. J. Leuridan, dr. J.A. Spincemaille, 1956;
H.J. Demoen, Jeroom Leuridan: recht en trouw, 1963; - - H.J. Elias, 25 Jaar Vlaamse Beweging 1914-1939, 4 dln., 1969;
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, 19692;
A. Dumon, 'Leuridan, Jeroom', in NBW, IX, 1981;
P. Renard, De ideologische en organisatorische problemen van het Vlaams nationalisme in West-Vlaanderen, 1919-1931, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1983;
J. Rossie, Het Vlaams-nationalisme in het arrondissement Ieper vanaf 1918 tot en met de Tweede Wereldoorlog, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1993;
B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933- 1945, 1994.
Verwijzingen
zie: Hendrik Elias, West-Vlaanderen.