Lenaerts, Jacob (eigenlijk Leonard W.J.)
(Zonhoven 30 april 1862 – Landen 16 december 1913).
Verloor op jonge leeftijd zijn ouders en werd opgevoed door zijn heeroom Willem A. Lenaerts, pastoor-deken te Vlijtingen (Riemst). Lenaerts volgde de humaniora aan het Klein Seminarie te Saint-Roch (Ferrières) en studeerde nadien filosofie aan het Klein Seminarie van Sint-Truiden en theologie aan het Grootseminarie van Luik. Na zijn priesterwijding te Luik op 10 april 1886, was hij achtereenvolgens kapelaan te Val- Saint-Lambert, in 1890 aalmoezenier in het kamp van Beverlo (Leopoldsburg), in 1898 pastoor te Halmaal (Sint-Truiden), in 1901 pastoor te Membruggen (Riemst) en ten slotte in 1904 pastoor-deken te Landen.
Aan het Klein Seminarie van Sint-Truiden was Lenaerts lid van Utile Dulci en sloot hij vriendschap met August Cuppens. Via hun West-Vlaamse medestudent Arthur Lewylle leerden beide vrienden het werk van Guido Gezelle kennen. Het inspireerde hen tot de stichting op 1 februari 1885 aan het Luikse Grootseminarie van het taal- en volkskundig maandblad 't Daghet in den Oosten. Zowel met dit tijdschrift als met hun medewerking aan De Student, waarvoor zij in 1882 de bijdragen uit Limburg verzorgden, steunden Lenaerts en Cuppens als seminaristen de opkomende katholieke Vlaamse studentenbeweging in Limburg.
Door de jaren heen noteerde Lenaerts een schat aan sagen, legenden, sprookjes en volksoverleveringen uit Limburg. Hij componeerde deze verhalen tot een origineel episch gedicht, De verdwijning der auwelen (vanaf de tweede druk: De verdwijning der alvermannekens), naar het voorbeeld van Gezelles Lied van Hiawatha. Samen met J.M. Winters bundelde hij zijn verzamelde sprookjes en legenden in een essay, De Germaansche heidenleer. Later publiceerde hij nog een middeleeuwse legende in dichtvorm, Oda en Ylfken, die hij situeerde in het noorden van Nederlands- Limburg ten tijde van de Noormannen.
Lenaerts schreef ook enkele taalpolitieke artikelen, waarin hij de verfransing van het openbare leven aan de kaak stelde en zich qua taalgebruik tegenstander verklaarde van de Noord-Nederlandse ('Hollandse') norm. Hij gaf de voorkeur aan een klankrijk 'Diets', een soort algemeen-Vlaams Limburgs, dat de afzonderlijke dialecten zou overschrijden.
Werken
Artikelen in 't Daghet in den Oosten; De Banier; Limburgsche Bijdragen;
De verdwijning der auwelen, 1895, 19013;
Oda en Ylfken, 1901;
met J.M. Winters, De Germaansche heidenleer, 1901.
Literatuur
G. Nulens, 'In memoriam J. Lenaerts', in 't Daghet in den Oosten (1914), p. 3-7;
G. Michiels, 'Jacob Lenaerts', in Limburgsche Bijdragen, nr. 22 (1932), p. 15-87;
Jacob Lenaerts te Zonhoven gehuldigd op zondag 28 augustus 1938, 1938;
P. Leenders, Vijftig Limburgse profielen, 1961;
G. Michiels, 'Priester-Dichter L.W.J. Lenaerts 1862-1913', in De Tijdspiegel, jg. 18 (1963), p. 11-14;
id., 'Lenaerts, Leonard Willem Jacob', in NBW, VI, 1974.