Lefèvre, Theo (eigenlijk Theodore)

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Gent 17 januari 1914 – Sint-Lambrechts-Woluwe 18 september 1973).

Was de zoon van advocaat Etienne Lefèvre, een sociaal geëngageerde Franssprekende christen-democraat die in 1921 overleed aan de gevolgen van een gasaanval tijdens de Eerste Wereldoorlog. In 1932 ging Lefèvre rechten studeren aan de Gentse universiteit. Omdat hij de Société générale des Etudiants catholiques (kortweg de Gé), de katholieke conservatieve studentenvereniging, te weinig Vlaams en sociaal geëngageerd vond, richtte hij in 1933 met een paar gelijkgezinden de Katholieke Vlaamsche Studentenvereeniging op. In 1937 vestigde hij zich als advocaat en werd secretaris van de Christelijke Werkgeversorganisatie in Oost-Vlaanderen. Tijdens de oorlog schreef hij af en toe korte artikels in het sluikblad Vrij, de Vlaamse tegenhanger van de illegale La Libre Belgique, en werd verbindingsofficier voor de Nationale Koninklijke Beweging. Vanaf september 1940 dook hij op in de verzets- en praatgroep Demain, rond de Kortrijkse textielbaron Tony Herbert. Daar leerde hij Renaat van Elslande, Jean Duvieusart, Jos de Saeger, Robert Vandekerckhove, Michiel Vandekerckhove en Albert de Clerck kennen. Na de bevrijding vonden deze jongeren een spreekbuis in het weekblad 't Westen, dat een belangrijke rol speelde bij de stichting van de nieuwe Christelijke Volkspartij (CVP). In 1946 werd Lefèvre als Kamerlid voor het arrondissement Gent verkozen. Hij bleef het tot 1971. Daarna was hij tot zijn overlijden senator. Tijdens de Koningskwestie toonde hij zich een fervent leopoldist, maar hij slaagde er niet in het verloop van de gebeurtenissen naar zijn hand te zetten. Na de troonsafstand van Leopold III op 1 augustus 1950, die binnen de CVP voor grote ontreddering zorgde, werd hij tegen de verwachtingen in verkozen tot partijvoorzitter. Hij bleef dat tot 1961. Onder de homogene CVP-regeringen (1950-1954) toonde hij zich een autoritaire voorzitter. Tijdens de schoolstrijd leidde hij het ongemeen felle katholieke verzet tegen de schoolpolitiek van de rood-blauwe regering-Achille van Acker. Dat belette hem niet om in 1958 een van de architecten te worden van het Schoolpact. In dat jaar werd hij ook minister van staat. In 1961 werd hij na geheime onderhandelingen met Paul-Henri Spaak premier van een rooms-rode travaillistische regering. Tijdens zijn legislatuur werden heel wat belangrijke hervormingen doorgevoerd (belastingen, taalwetten op administratie en onderwijs, de vastlegging van de taalgrens, ziekte- en invaliditeitsverzekering). Bij de parlementsverkiezingen in 1965 werd dit gedurfde beleid met een verpletterende nederlaag afgestraft. Lefèvre werd de woestijn ingestuurd. Hij ging zich toeleggen op het wetenschapsbeleid en werd een van de grote pleitbezorgers van het travaillisme en de progressieve frontvorming. Van 1968 tot 1973 keerde hij nog even terug als minister en als staatssecretaris belast met de coördinatie van het wetenschapsbeleid. Zijn drukke binnenlandse activiteiten verhinderden hem niet een internationale loopbaan uit te bouwen: lid van de algemene EGKS-vergadering, van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa, van de West-Europese Unie, van het Comité-Monnet, en voorzitter van de Internationale Unie der Christen-democraten. In 1973 werd hij voorzitter van de raad van beheer van de Katholieke Universiteit Leuven en beheerder van de Bank Brussel Lambert.

Lefèvres relatie met de V.B. was dubbelzinnig. Hij was als unitaire belgicist allergisch voor nationalisme en romantisch flamingantisme. Met zijn soms cynische en provocerende uitspraken hierover haalde hij zich regelmatig de woede van de V.B. op de hals. Als partijvoorzitter verhinderde hij lange tijd de totstandkoming van een autonome Waalse en Vlaamse vleugel. Hij bleef zich zijn hele leven verzetten tegen het federalisme en het alsmaar verder uiteengroeien van Vlaanderen en Wallonië. Anderzijds was hij niet blind voor de communautaire problemen. Als student verdedigde hij de minimalistische visie van Frans van Cauwelaert. Zijn maidenspeech in de Kamer was een pleidooi voor een menswaardige repressie. De wet-Piet Vermeylen die in 1961 goedgekeurd werd, herstelde – weliswaar na een veroordeling van de Belgische staat door het Europese Hof – op grote schaal gewezen collaborateurs in hun rechten. Als eerste minister legde Lefèvre – ondanks een regeringscrisis en massaal straatprotest – de taalgrens vast (1962; met de overheveling van Voeren naar Limburg en van Komen-Moeskroen naar Henegouwen), gaf hij de Franstaligen in zes randgemeenten rond Brussel taalfaciliteiten en deed hij de wetten op het taalgebruik in het bestuur en het onderwijs (1962-1963) goedkeuren. In 1962 installeerde hij een werkgroep om de problemen van de onafwendbare staatshervorming te bestuderen. De besluiten werden later als basis voor de eerste staatshervorming gebruikt. In 1965 leidde de regering-Lefèvre trouwens de procedure tot grondwetswijziging in. Ook als minister van wetenschapsbeleid trof hij maatregelen om de achterstand van Vlaanderen op dat terrein ongedaan te maken (wetenschapsbeoefening).

Werken

Amerika en wij, 1968; 
Wetenschap vandaag voor de maatschappij van morgen: een essay over het wetenschapsbeleid, 1970.

Literatuur

C. Jean-Michel, L'An Théologie, z.j.; 
L. Beyer de Ryke, Theo Lefèvre, 1967; 
L. Rens (e.a.), Theo Lefèvre, minister van staat, 1968; 
K. Hoflack, Theo Lefèvre, staatsman, 1989; 
H. Gaus (ed.), Politiek Biografisch Lexicon, 1989.

Verwijzingen

zie: Belgisch nationalisme, katholieke partij, staatshervorming, zetelaanpassing.

Auteur(s)

Kris Hoflack