Landdagbeweging
stroming in de jaren 1864-1914 om politieke samenwerking te organiseren tussen de Vlaamsgezinden uit het hele land, over de partijgrenzen heen.
De politieke V.B. werd in de 19de eeuw in haar optreden versnipperd, niet alleen door partijtegenstellingen tussen haar aanhangers, maar ook door plaatselijk particularisme. Zo was het in 1861 gestichte Vlaamsch Verbond, een federatie van verenigingen die zich verbonden om als drukgroep op te treden bij verkiezingen, bijna doodgeboren. De weigering van het hof van beroep te Brussel om de beklaagde Jacob Karsman toe te laten zich in het Nederlands te verdedigen lokte aan het eind van 1863 en in het begin van 1864 een reeks protestmeetings uit waaraan flaminganten uit beide partijen en uit verschillende streken deelnamen. De Nederduitsche Bond van Antwerpen trachtte deze samenwerking te organiseren door in overleg met andere verenigingen periodiek landdagen samen te roepen. Dat waren langdurige volksvergaderingen die nu eens in deze, dan weer in gene stad werden gehouden; de vooraanstaande flaminganten en de verenigingen van het hele land werden opgeroepen om in het bestuur zitting te nemen en het woord te voeren, terwijl van afwezigen brieven van instemming werden voorgelezen. Zo werden deze meetings manifestaties van Vlaamse eendracht.
Maar aan eendracht schortte het nu juist. De eerste maal werd die bereikt te Antwerpen op 27 november 1864, als protest tegen een plechtige uitspraak van procureur-generaal Charles de Bavay voor het monopolie van het Frans als taal van de hogere rechtspraak. Maar de tweede landdag te Gent op 2 april 1866, waar men het Vlaamsch Verbond opnieuw wilde organiseren, werd door Gentse liberalen verstoord. Een maand later werd een poging van de Gentse hoofdafdeling van het Vlaamsch Verbond om een landdag te houden met het oog op de aanstaande verkiezingen met geweld verijdeld. Een derde en een vierde landdag werden nog gehouden te Brussel op 24 november 1867 en op 29 juni 1873, maar daar bleef het voorlopig bij. Buiten de Nederduitsche Bond te Antwerpen en de radicaal-liberale De Veldbloem in de hoofdstad ontbrak het aan medewerking, vooral van liberale zijde, waar men vreesde dat de 'onafhankelijke volkspartij' in feite de katholieken ten goede zou komen.
Pas twaalf jaar later zou de Nederduitsche Bond de landdagen opnieuw kunnen lanceren, door ze te verbinden met de studentenbeweging die intussen was opgekomen. Op 10 september 1883 was in Mechelen een landdag van katholieke studenten en leerlingen gehouden, die vooral aandacht besteedde aan de taaltoestanden in het vrij middelbaar onderwijs, maar waar ook al werd gesproken over het taalgebruik bij het bestuur, het gerecht en het leger. De Nederduitsche Bond riep in 1885 te Antwerpen een "tweede landdag der studenten" samen, die uitsluitend het onderwijs behandelde, maar waarop "alle Vlamingen" waren uitgenodigd en onder meer Frans Reinhard het woord voerde, de voorzitter van de Liberale Vlaamsche Bond van Brussel. De Vlaamsche Penning werd gesticht, een vaste kas om de organisatie van landdagen te bekostigen. Op de "derde landdag der studenten", die de Nederduitsche Bond in 1886 bijeenriep, vroegen 15 sprekers, onder wie vier liberalen, de vernederlandsing van het onderwijs, de administratie en het gerecht. Van toen af verloren de landdagen hun katholiek en studentenkarakter, al trokken ze veel studerende jeugd en al traden jonge afgestudeerden, die hun eerste sporen in de studentenbeweging verdiend hadden, er op als organisatoren en sprekers: in 1887 te Brugge (Oud-Hoogstudentenbond van West-Vlaanderen); in 1888 te Brussel (Liberale Vlaamsche Bond) en te Gent (Alfons Prayon-van Zuylen en de Snellaertkring); in 1889 te Antwerpen en te Kortrijk; in 1890 te Brussel. Bovendien werden ieder jaar in elke provincie een of twee gouwdagen gehouden, die meer een aangelegenheid van katholieke studenten bleven.
De landdagen vonden zeer veel weerklank in de pers en waren daardoor uitstekende propagandamiddelen. Ze hebben ongetwijfeld invloed uitgeoefend op de taalwetgeving, waarvan het tempo in deze jaren versnelde, administratieve verbeteringen uitgelokt en de vernederlandsing van het vrij middelbaar onderwijs bevorderd. Maar een aantal leidende liberale flaminganten bleef ze afwijzen, zeggende dat de aanwezigheid van 5% liberale toehoorders niets veranderde aan het klerikale karakter van de bijeenkomsten. Zo onder meer Max Rooses in zijn langdurige polemiek hierover met Prayon-van Zuylen in het Nederlandsch Museum van 1888 en 1889 en in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle van 1889-1890. In feite vreesden Rooses en zijn medestanders, niet zonder reden, dat het niet bij de landdagen zou blijven, maar dat de beweging van 'samenwerking', die ook al tot uiting kwam in de oprichting van De Vlaamsche Wacht, van een Verbond der Vlaamsche Grievencomiteiten enzovoort, zou uitlopen op de stichting van een Vlaamsgezinde partij.
De landdagbeweging zou inderdaad in zekere zin ten onder gaan aan haar succes. De organisatoren van de landdagen van Antwerpen, Brugge, Brussel en Gent traden van 1888 af gezamenlijk op voor het bijeenroepen van de volgende bijeenkomsten en als drukgroep om de gestelde eisen te doen aanvaarden door de overheid. In 1890 besloot de meerderheid van dit "Bestuur der landdagen" een Nationaal Vlaamsch Verbond (NVV) te stichten dat de activiteiten zou bestendigen en uitbreiden, plaatselijke afdelingen opnemen of stichten, wetsvoorstellen ontwerpen, de grievenacties stimuleren en financieren enzovoort. Op de landdag van 18 april 1892 te Brussel werd de stichting van deze federatie bekrachtigd; ze zou onder leiding staan van een gekozen Vlaamsche Volksraad. Maar intussen had ook een aantal katholieke flaminganten, waaronder de West-Vlaamse leden van het landdagbestuur, verstek laten gaan, omdat ze de samenwerking niet zover wilden drijven.
Zij hadden in 1890-1891 een Vlaamsche Katholieke Landsbond gesticht, die weldra een honderdtal maatschappijen verenigde en waarin Kamiel van Caeneghem en Emiel de Visschere het actiefst waren. Van 1893 tot 1903 hield deze bond elf jaarlijkse 'zitdagen', waar de Vlaamse problematiek in verschillende congresafdelingen werd besproken. Het bestuur van de Landsbond trad met succes op als drukgroep. Maar mede ten gevolge van de scheuring die in het katholieke Vlaamsgezinde kamp tussen daensisten en aanhangers van de katholieke partij ontstond, verslapte de activiteit van de Landsbond. In 1907 werd hij door de verenigde Oud-Hoogstudentenbonden gereorganiseerd als Katholieke Vlaamsche Landsbond, die bleef bestaan tot na de Tweede Wereldoorlog.
Het NVV (1891) en de Vlaamsche Volksraad die in 1893 werd gekozen krachtens een besluit van de landdag te Brussel op 18 april 1892, steunden in hoofdzaak op de Nederduitsche Bond van Antwerpen en (nog meer) op de Liberale Vlaamsche Bond van Brussel. Na de rivaliteit met de Vlaamsche Katholieke Landsbond tijdens de oprichtingsperiode – beide federaties wilden volgens de wens van sommigen van hun stichters de andere voorkomen – kwam het tot een goede verstandhouding; vele vooraanstaande flaminganten waren in beide federaties actief. In 1894 kwam het echter onder de Brusselse vrijzinnige flaminganten tot een diepe scheuring, toen de actiefste voormannen van het NVV en van de Volksraad met een onzijdige Vlaamsche Volkspartij opkwamen bij de verkiezingen met het meervoudig algemeen stemrecht. Pas in de strijd om de Gelijkheidswet (1897-1898) wonnen NVV en Volksraad opnieuw gezag, zelfs bij de groep liberalen als Rooses, die voordien de samenwerking had afgewezen. Onder de bezielende leiding van Reinhard verrichtten ze tot aan de Eerste Wereldoorlog praktisch en vruchtbaar werk inzake de vernederlandsing van de openbare besturen. Ze bleven een ontmoetingspunt voor flaminganten van verschillende richtingen, onder andere op de landdagen die ze bijeenriepen.
Literatuur
L. Wils, 'De landdagbeweging, het Daensisme en de Vlaamsche Volkspartij', in Kultuurleven (april 1955);
L. Gevers, Bewogen jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987;
L. Wils, 'Tussen taalstrijd en arbeidersbeweging: de 'Onafhankelijke Volkspartij' in de jaren 1860', in id., Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en Geschiedenis, 1994, p. 197-227.