Lamiroy, Henri
(Heurne 29 augustus 1883 – Brugge 10 mei 1952).
Volgde humaniora aan het Sint-Amanduscollege te Kortrijk en promoveerde, na studies aan het Leo XIII-seminarie te Leuven (1904-1907), tot doctor in de wijsbegeerte. Vervolgens studeerde Lamiroy theologie aan het Grootseminarie te Brugge en werd hij op 13 december 1909 tot priester gewijd. In 1910 werd hij directeur van het Leo XIII-seminarie (tot 1919), terwijl hij zelf verder studeerde aan de theologische faculteit. Hij werd magister in de theologie (22 juli 1919) en professor in de dogmatiek aan het Grootseminarie te Brugge (20 september 1919), een functie die hij bleef uitoefenen toen hij erekanunnik werd (31 augustus 1927). In september 1928 werd Lamiroy benoemd tot pastoor-deken te Ieper, in augustus 1929 tot hulpbisschop en op 18 december 1931 tot bisschop van Brugge als opvolger van Gustave Waffelaert.
Lamiroy's aantreden als hulpbisschop kondigde een verscherping aan van de anti-nationalistische strijd van de kerk in West-Vlaanderen. Lamiroy trachtte op de eerste plaats de invloed van Vlaams-nationalistische priesters en scholieren in de colleges te verminderen. Zijn belangrijkste instrument hiervoor was de Katholieke Actie, die volgens hem streng hiërarchisch gestructureerd, onder diocesane leiding en uniform georganiseerd en gemonopoliseerd moest worden. Karel Dubois werd belast met de uitbouw van de Katholieke Studentenactie (KSA) tot "kerkelijk strijdende beweging, maar door-Vlaams van geest", iets wat vele Vlaamsgezinden evenwel als een daad van wantrouwen en vijandelijkheid tegenover het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) beschouwden. De benadrukking van het flamingantisme binnen de KSA was in de eerste plaats bedoeld om het AKVS de wind uit de zeilen te nemen, en Lamiroy pakte geestelijken die laatstgenoemde beweging bleven steunen nu ook harder aan. In juni 1930 ontstond zo bijvoorbeeld wat onrust onder de West-Vlaamse priesters, omtrent enkele overplaatsingen die als sancties werden aangezien.
De bisschopsbenoeming van Lamiroy kwam als een algehele verrassing; mogelijk werd zijn kandidatuur bij de nuntius voorgedragen door katholieke politici die de vooruitgang van het Vlaams-nationalisme in West-Vlaanderen wilden afremmen en in de houding van de jonge deken van Ieper tegenover Jeroom Leuridan daarvoor een voldoende waarborg zagen. Als bisschop voerde Lamiroy de strijd tegen de nationalistische clerus nog meer op. Volgens zijn eigen getuigenis beoogde hij "de eenheid van het land door gehoorzaamheid aan geestelijke en burgerlijke overheid". Alles wat die eenheid en gehoorzaamheid in het gedrang bracht, wilde hij bestrijden. Dit uitte zich concreet in een zeer autoritiar optreden, waarbij hij er duidelijk niet voor terugschrok zijn rechten als kerkvorst op te eisen en het vanzelfsprekend vond dat men volgzaam was wanneer hij richtlijnen uitvaardigde of leiding gaf. Onder zijn impuls werd zeker vanaf de zomer van 1933 getracht een flamingantische studentenbeweging uit te bouwen, die voor alles streng onder kerkelijke controle zou blijven staan en de invloed van het AKVS moest terugdringen.
Diep overtuigd van de nood aan een sterke katholieke partij als garant voor de verdediging van de christelijke waarden, veroordeelde hij elke tendens die van aard was haar te ondergraven. Het voornaamste gevaar leek hem uit Vlaams-nationalistische hoek te komen en hij liet dan ook niet na herhaaldelijk duidelijke voorschriften af te kondigen om het kiesgedrag te beïnvloeden. Toen de regering-Charles de Broqueville voor 27 november 1932 nieuwe verkiezingen had uitgeschreven, wees hij de gelovigen op de "zware gewetensplicht" hun stem uit te brengen "op de kandidaten der eenige lijst door de geestelijke overheid goedgekeurd". Ook bij het naderen van de verkiezingen van 24 mei 1936 wees hij er in een herderlijk schrijven op dat stemmen voor hen "die tucht en eensgezindheid bij de katholieken afbreken, medewerken (is) aan het kwaad dat onvermijdelijk volgen moet uit het verzwakken van die partij, die het sterkste bolwerk moet uitmaken voor onze godsdienstige vrijheden en onze heiligste rechten". In oktober 1938 werd nogmaals gewezen op wat op het spel stond, vooral op het gevaar dat het katholiek onderwijs bedreigde, en er werd betekenisvol aan toegevoegd dat niet allen die zich katholiek noemden, dit in feite ook waren. In een rapport aan Rome had hij er zich het jaar voordien overigens over beklaagd dat de Vlaams-nationalisten – zoals ook de rexisten – schromelijk tekortschoten aan eerbied en gehoorzaamheid tegenover het kerkelijk gezag en de bisschoppelijke richtlijnen gewoon naast zich neerlegden.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog weigerde Lamiroy principieel de Duitse autoriteiten te ontmoeten. Ook Vlamingen die zich aan collaboratie met de Duitsers schuldig maakten, werden afgekeurd. Waarschijnlijk om zich tijdens de bezetting niet te compromitteren mat hij zich een afzijdige houding aan tegenover Vlaamsgezinde priesters als Cyriel Verschaeve en Maurits Geerardyn; toen bijvoorbeeld deze laatste vroeg terug in het bisdom te worden opgenomen, deelde Lamiroy mee dat deze beslissing tot na de bezetting werd uitgesteld. Op verzoek van Paul Heymans verleende hij wel steun aan Winterhulp.
Na de oorlog werd het politieke leven van voor 1940 hervat. De katholieke partij, voortaan Christelijke Volkspartij (CVP), werd door Lamiroy gezien als de enige die de godsdienstige belangen van het land kon garanderen. Hij was medeondertekenaar van twee gemeenschappelijke bisschoppelijke brieven (4 november 1949 en 12 mei 1950). De eerste was gericht tegen de opkomende communisten, terwijl de inzet van de laatstgenoemde brief de door de Koningskwestie gedomineerde verkiezingen van 4 juni 1950 waren.
Tijdens de repressieperiode kwamen op het bisdom tientallen brieven toe van beschuldigden (of hun familie) die de tussenkomst van de bisschop vroegen om voor hen ten beste te spreken of minstens de behandeling van hun dossier te laten bespoedigen. Enkele malen (zoals in het geval dom Modest (Alfons) van Assche) ging hij daarop in, al handelde hij daarbij eerder vanuit een oprecht rechtvaardigheidsgevoelen dan uit Vlaamsgezindheid. Met flamingantische priesters kon de bisschop moeilijk overweg, evenmin trouwens met allen die zijn opvattingen niet deelden.
Deze houding bepaalde ook zijn visie op de Katholieke Arbeidersjeugd, volgens hem de enige manier waarop de leek aan het kerkelijke apostolaat mocht deelnemen, namelijk gemandateerd door en onder controle van de bisschop. Daarom ook stond hij weigerachtig tegenover het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts, en het is tevens de diepe oorzaak waarom hij in zijn bisdom geen jezuïetencolleges wenste.
Werken
Collectio epistolorum pastoralium, instructionum, statutorum etc. auctoritate H. Lamiroy edita, I, II en III, 1931-1936, 1937-1947 en 1948-1952.
Literatuur
A. Quaegebeur, 'Lijkrede', in Annua Nuntia Loveniensia (1953), p. 181-186;
J. Coppens, Zijne Excellentie Mgr. Lamiroy, 1956;
L. Vos, Bloei en Ondergang van het AKVS, 2 dln., 1982;
R. Boudens, 'Henri Lamiroy', in M. Cloet (red.), Het Bisdom Brugge 1559-1984, 1984, p. 389-400.
Verwijzingen
zie: kerk.