Klein Seminarie van Sint-Niklaas

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

Gesticht in 1808 als bisschoppelijk college, verscheidene malen gesloten tot de definitieve heropening in 1830. Vanaf 1846 werd een afdeling filosofie toegevoegd waardoor het officieel een Klein Seminarie werd. Als voorbereidende afdeling werd in 1839 het Sint-Jozefsinstituut opgericht, dat later tot zelfstandige schooleenheid evolueerde. Ruim 100 jaar later, in 1950, werd de afdeling filosofie afgeschaft en versmolten beide scholen tot het Sint-Jozef-Klein-Seminarie.

Na 1830 was het onderwijs nog sterk Latijns getint. Pas halverwege de jaren 1840 drukte het Frans nadrukkelijk zijn stempel op het schoolgebeuren. Het Nederlands werd in 1837 gedeeltelijk en vanaf 1842 in alle klassen onderwezen. Toch werd al in 1836 voor het eerst een Vlaams blijspel opgevoerd, geschreven door Constant Duvillers, poësisleraar van 1830 tot 1834. In de jaren 1840 publiceerde leraar F. van de Velde over de Nederlandstalige letterkunde in België. Jan B. Martens gaf vanaf 1849 als leraar wis- en natuurkunde gedurende meer dan 50 jaar les vanuit een Vlaamsgezinde inspiratie; talloze generaties leerlingen werden hierdoor beïnvloed. De groeiende aandacht voor het Nederlands in de schoolomgeving was echter enkel mogelijk door het voorzichtig Vlaamslievende, jarenlange superioraat van B. Vandensteene.

Onder impuls van bisschop Delebecque werd in 1848 in het Klein Seminarie een Société littéraire opgericht. Onder toezicht van leraars droegen leerlingen voor uit eigen werk, aanvankelijk alleen in het Frans, maar vaak handelend over de Vlaamse taal en geschiedenis. Vanaf halverwege de jaren 1850 gebruikten de leerlingen zowel in de lettergilde als in het Klein Seminarie zelf gemakkelijker het Nederlands en kwamen steeds meer Vlaamsbewuste thema's aan bod. Naast de eerder vermelde Martens werd deze ontwikkeling volop gedragen door oud- leerling Antoine Stillemans, eerst als leraar, vanaf 1867 tot 1888 als superior. Herhaalde malen plaatste hij het Nederlands als moedertaal op de voorgrond, maar tegelijk benadrukte hij de kennis van het Frans als noodzakelijk voor de algemene intellectuele vorming. Hij liet toe dat de jaarlijkse feestcantate vanaf 1870 in het Nederlands werd opgesteld, hechtte zijn goedkeuring aan de Vlaamse onderwerpen die in het schooltoneel werden behandeld en haalde al in 1874 Lodewijk de Koninck naar het Klein Seminarie om hem te laten voordragen uit diens Menschdom verlost. Bovendien was hij in 1875 medestichter van de Davidsfondsafdeling in Sint-Niklaas. Groot was ook de invloed die uitging van Hendrik Claeys, in 1869 aangesteld als leraar van de poësis. Deze bekende redenaar was een van de eersten die tijdens zijn lessen Nederlandstalige werken liet voordragen.

Wellicht spontaan gegroeid uit de lettergilde en gesteund door de positieve houding van directie en leerkrachten ontstond in begin van de jaren 1870 ook in het Klein Seminarie van Sint-Niklaas een studentenbond, de Klauwaerts, die onder impuls van leerling Amaat Joos een bloeiende werking kende. Er werden contacten gelegd met de studentenwerking in Mechelen, onder leiding van Pol de Mont die bevriend was met Eugeen de Lepeleer, leraar aan het Klein Seminarie in Sint-Niklaas. Dat resulteerde in de uitgave van een bundel literaire bijdragen en samenkomsten in de vakanties. De Groote Stooringhe in het Klein Seminarie van Roeselare werd actief opgevolgd wat zich uitte door de veelvuldige bijdragen voor het studentenblad De Vlaamsche Vlagge. De ingezonden teksten handelden over het Vlaamse katholieke geloof, taal en zeden en werden bijna alle ondertekend met de eigen naam.

Vanwege Albrecht Rodenbach kreeg de bond uit Sint-Niklaas trouwens bewonderende woorden voor haar gedegen werking. De ambities van De Mont, Joos en Rodenbach leidden in de paasvakantie en in september 1877 tot de organisatie van de eerste studentenlanddagen in Gent waarop de Sint-Niklase studenten de overgrote meerderheid uitmaakten. Nog op 30 april 1878 organiseerde Joos, ondertussen al naar het Grootseminarie in Gent vertrokken, een gewestelijke landdag in Puurs voor het Waasland, Antwerpen en Mechelen. Het Klein Seminarie werd zowel in parlementaire debatten in de loop van 1882 en 1883 als in het studententijdschrift De Student in 1884 geloofd voor zijn Vlaamsgezinde houding. In augustus 1886 werd in Sint-Niklaas onder impuls van Hector Lebon een gouwdag voor de Oost-Vlaamse studentenwerking georganiseerd die volledig in het teken van de vernederlandsing van het onderwijs stond.

Over de periode na 1885 is weinig geweten. Leerlingen uit het Klein Seminarie bleven bijdragen leveren voor De Vlaamsche Vlagge, maar de werking werd volledig overvleugeld door de in 1893 opgerichte succesvolle stadsbond De Waassche Studentenkring. Wellicht was deze ontwikkeling te wijten aan het vertrek van Stillemans en zijn opvolging door Charles Massez die de Vlaamse zaak minder genegen was, getuige hiervan zijn brief in 1897 aan de ondertussen tot bisschop benoemde Stillemans waarin hij deze aanspoort om te reageren tegen de katholieke Vlaamse studentenbeweging en de toenemende vernederlandsing in de scholen. Vanaf 1908 leverden de leerlingen uit het Klein Seminarie geen bijdragen meer voor De Vlaamsche Vlagge. Wel werd een intra-muroswerking, 't Soete Waeslant geheten, opgezet die een min of meer geheim karakter kende en aansluiting zocht bij het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS). Een in handschrift rondgegeven geïllustreerd schrijfboek met bijdragen van de scholieren betekende de belangrijkste activiteit.

Na 1918 vormden de driemaandelijkse bijdragen voor het collegeschrift nog steeds de hoofdmoot van de werking. Sporadisch manifesteerden de leerlingen hun Vlaamse overtuiging. Zo werd bij het spelen van het Belgisch volkslied niet rechtgestaan, terwijl De Vlaamse Leeuw uit volle borst werd meegezongen. Een leeuwenschildje op de vestkraag of Vlaamse protestliederen tijdens schaarse buitenschoolse activiteiten werden door de leerkrachten stilzwijgend getolereerd. Zolang het romantische Vlaamsgezinde idealisme de bovenhand had, ondervonden de leerlingen geen tegenwerking. Vanaf 1927 spoorde bisschop Honoré Coppieters superior Vercruyssen aan een Katholieke Actie- werking voor studerenden uit te bouwen. Dat resulteerde in 1929 in de opheffing van de intra-murosbond en de overgang naar de Katholieke Studentenactie (KSA). Toch bleef een aantal leerlingen de AKVS-standpunten en -geschriften verspreiden, maar na enkele jaren werden nieuwe generaties leerlingen zonder meer lid van de KSA.

Literatuur

L. Collin, 'Antoine Stillemans (1832-1916) en de Vlaamse studentenbeweging aan het Klein Seminarie te Sint-Niklaas (1860-1888)', in Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige kring van het land van Waas, jg. 86 (1983), p. 45-65; 
F. de Graeve, 'Rodenbach en de Vlaamse studentenbeweging in Waasland', in Kruis en Leeuw in het Waasland, jg. 4, nr. 3 (1956), p. 4-13; 
L. Gevers, Kerk, onderwijs en Vlaamse Beweging. Documenten uit kerkelijke archieven over taalregime en Vlaamsgezindheid in het katholiek middelbaar onderwijs, 1830-1900, 1980; 
N. van Campenhout en J. Blomme, 'Honderd jaar taaltoestanden in het Sint-Jozef-Klein-Seminarie te Sint-Niklaas', in Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, jg. 93 (1990), p. 329-333; 
H. van Overmeire, Het pedagogisch leefklimaat in het Klein Seminarie te Sint-Niklaas tijdens het Interbellum, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1987.

Auteur(s)

Bert Woestenborghs