Katholieke Studentenactie – Jong Vlaanderen (KSA)
Katholieke Actie (KA)-beweging en jeugdbeweging voor scholieren die zichzelf beschouwde als een erfgenaam van de katholieke Vlaamse studentenbeweging.
Toen de leiding van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) vanaf de beginjaren 1920 uitdrukkelijk koos voor een radicale anti-Belgische Vlaams- nationalistische koers kwam ze in conflict met de kerkelijke overheid en werd niet meer gevolgd door een deel van de achterban, vooral in de plaatselijke bonden. In Limburg eerst en in Oost-Vlaanderen iets later ontstond in de tweede helft van de jaren 1920 een bisschoppelijke Vlaamse studentenbeweging die leiding ging geven aan de plaatselijke studentenbonden. De van het AKVS losgehaakte bonden werden samengebracht in een organisatie met als naam KSA. Ze presenteerde zich enerzijds als de voortzetting van de oude traditie en anderzijds als de nieuwe KA-beweging waaraan de Kerk nood had. In het bisdom Brugge – met enkele jaren vertraging gevolgd door het aartsbisdom Mechelen (de provincies Antwerpen en Brabant) – was de situatie anders. Daar startte de KSA onder impuls van Karel Dubois als een zuiver kerkelijke beweging – met als motto: "Vlaanderen hernieuwen in Christus". In principe liet ze er de bestaande Vlaamse studentenbonden links liggen, al werden die wel sterk onder druk gezet zich los te maken van de Leuvense AKVS-leiding. Doorheen de jaren 1930 bleef Dubois althans met woorden aan zijn West-Vlaams standpunt vasthouden en het West-Vlaamse succes van de KSA had tot gevolg dat andere provincies tijdelijk ook zwenkten in de richting van een aparte gouwwerking voor enerzijds zuivere KA en anderzijds Vlaamse actie. Die toeneiging naar het West-Vlaamse standpunt was slechts tijdelijk. Vanaf 1937 koos het eerst Oost- Vlaanderen resoluut voor een heropnemen van de oude studentenbond-traditie zij het zonder politiek Vlaams- nationalisme en legde de klemtoon op de integratie van de Vlaamsgezinde en strijdend katholieke traditie in de jeugdbeweging, gekenmerkt door een permanent groepsleven gericht op integrale vorming en beleving van het samen jong zijn. De naam KSA – te veel verwijzend naar KA – werd zelfs (tijdelijk) opgegeven en vervangen door Jong-Vlaanderen. Ook in Antwerpen en Brabant ontdekten op het einde van de jaren 1930 heel wat KSA-bonden 'de jeugdbeweging', waarbij ze de methodiek en de Vlaamsgezindheid van Jong-Vlaanderen overnamen. In Limburg was de werking van de plaatselijke bonden altijd zowel Vlaamsgezind als katholiek-strijdend geweest en werd de gesplitste gouwleiding voor katholieke en Vlaamse actie op het einde van de jaren 1930 weer versmolten. De beweging kreeg er de naam Jong Limburg. In West- Vlaanderen daarentegen kwam er naast een zuiver kerkelijk strijdende KSA een aparte overkoepeling voor de geïsoleerde Vlaamse studentenbonden, het Jong Volksche Front, dat ondergeschikt bleef aan de KSA-leiding, geen uniform kreeg om concurrentie ermee te vermijden en dat probeerde Vlaamse, katholieke en volkse elementen te verzoenen in een nieuwe ideologie. Methodisch bleef het de oude studentenbond- tradities voortzetten zonder jeugdbewegingstechnieken te introduceren. Ondanks al deze provinciale verschillen werd het sinds 1929 in West-Vlaanderen begonnen KSA-ledenblad Hernieuwen vanaf 1932 in het hele Vlaamse land verspreid en dat gebeurde in 1939 ook met het leidersblad Richten, dat sinds 1933 in West-Vlaanderen was begonnen. Hoewel het standpunt van Oost-Vlaanderen net voor het uitbreken van de oorlog al toonaangevend was, werd het pas door andere provincies officieel erkend en overgenomen bij de oprichting in januari 1943 van de federatie KSA – Jong- Vlaanderen. Het katholiek-strijdend en Vlaamsgezinde element werd toen methodisch ingebed in het jeugdbewegingsideaal, met onder meer een differentiëring van de werking naar leeftijdsgroep. In 1940 en 1945 telde de KSA – Jong-Vlaanderen in het hele Vlaamse land respectievelijk 352 en 376 bonden met samen 12.552 en 14.825 leden.
In de naoorlogse tijd bleven de verschillen tussen de provincies aanzienlijk, al groeiden ze inzake methodiek en Vlaamsgezindheid naar elkaar toe. KSA – Jong-Vlaanderen was de meest Vlaamsgezinde katholieke jeugdbeweging. Ze werd in Vlaamse overtuiging enkel voorbijgestoken door de minuscule nieuw ontstane Vlaams-nationalistische jeugdgroepen, maar was qua impact op de Vlaamse jeugd natuurlijk veel belangrijker dan deze. In 1956 was het aantal KSA-bonden gestegen tot 393 met samen 18.022 leden. In 1957 slaagden de vijf gouwleidingen erin een gemeenschappelijke basiskeur op te stellen, waarin uitdrukkelijk werd beklemtoond dat de KSA een voorhoederol wilde spelen in de V.B., terwijl tegelijk ook de erfenis van de KA als tweede pijler en de jeugdbeweging als derde werd bevestigd. In feite ging het om een zogenoemde "vruchtbare spanning" tussen actie naar buiten (op katholiek en Vlaams gebied) in het scholieren- en studentenmilieu en groepsvorming naar binnen (de beleving van het samen jong zijn). Die "vruchtbare spanning" maakte de KSA anders dan andere jeugdbewegingen en was in zekere zin een uitloper van de oude studentenbeweging-traditie, zij het met een beklemtoning van het KA-aspect. Door de "vruchtbare spanning" verschilde de KSA ook van buitenlandse KA-bewegingen voor studerenden die geen jeugdbewegingscomponent of cultuurnationalistische traditie hadden, maar waarmee de banden vanaf de jaren 1950 wel systematisch werden versterkt in het kader van de Internationale Katholieke Studerende Jeugd (IKSJ).
Terwijl het Algemeen Secretariaat tot 1958 in Roeselare bleef, verhuisde het toen onder impuls van algemeen secretaris Rik de Ghein naar Brussel. Dat werd het begin van een sterkere beklemtoning van de nationale samenwerking en de omvorming van de federatie tot een verbond met een in 1964 voor het eerst aangestelde algemeen leider en een algemeen proost. Discussies over doelstellingen, de maatschappelijke opstelling en de gemengde werking bemoeilijkten echter in de jaren 1970 de nationale samenwerking en ideologisch viel het beleid grotendeels terug op het niveau van de provinciale leidingen, en soms – zoals tussen 1978 en 1987 in Oost-Vlaanderen – zelfs op dat van twee concurrende provinciale leidingen met elk een eigen ideologische kleur, die een deel van de bonden aan zich wisten te binden. De ideologisering van de beweging hing ook hiermee samen dat de leiding ervan grotendeels uit studenten bestond die in ideeën en oriënteringen sterk beïnvloed werden door de universitaire contestatie en de eruit voortvloeiende maatschappijkritische stromingen, zowel op politiek als pedagogisch vlak. Qua ledenaantal wist de beweging zich goed te handhaven, met een hoogtepunt van 23.725 leden in 1965 en 24.217 in 1977. Door fusie of samenwerking met de Vrouwelijke Katholieke Studerende Jeugd en de uitbouw van gemengde werking (met versmelting van bonden) zijn latere ledencijfers moeilijk vergelijkbaar.
Vooral in de jaren 1950 en 1960 speelde de KSA – Jong Vlaanderen een belangrijke rol op Vlaams gebied, door nieuwe naoorlogse generaties studerende jongeren kennis te laten maken met de traditie van de V.B. en een nieuw ongecompliceerd Vlaams cultuurnationalisme tot stand te brengen, dat uiteindelijk – met de kwestie 'Leuven Vlaams' als katalysator – uitmondde in een democratisch Vlaams-nationalisme. Het bewustzijn de voortzetting te zijn – zij het in een andere vorm – van de Rodenbachse studentenbeweging (een opvatting die door oud-AKVS'ers en nationalistische jeugdbewegingen steeds werd bestreden) gaf leiding en leden het gevoelen een historische roeping te hebben, niet enkel tegenover de Kerk (vanuit de KA), maar ook en zelfs vooral tegenover het Vlaamse volk. Het hielp de Vlaams strijdende traditie aan een nieuwe adem. Initiatieven als de Dag van het Vlaamse Lied in de jaren 1950 en de Rodenbachviering in 1956, de Vlaamse dag op de Wereldtentoonstelling van 1958 en de steun aan de acties voor 'Leuven Vlaams' in 1966 en 1968, werden in sterke mate gedragen en gesteund vanuit en door de KSA.
Wellicht meer nog dan in andere katholieke jeugdbewegingen omwille van de vervlechting met de universitaire wereld volgde er na 1968 een verschuiving naar links en een zich loshaken van de V.B. Vanaf de jaren 1970 verdween het Vlaamsgezinde element grotendeels uit de werking en na een korte tijd van oriëntering naar studie- en actiegroepen, kwam opnieuw de beleving van het samen jong zijn in groep – dit is het jeugdbewegingselement – als belangrijkste blijvende inspiratie bovendrijven, zowel op het overkoepelende niveau als in de plaatselijke bonden. De Vlaamsgezinde traditie bleef in West-Vlaanderen (KSA-Noordzeegouw) veel meer dan in andere provincies leven, maar zij was er ook meer ingebed in de levend gehouden herinnering aan het KA-verleden en aan 'stichter' Dubois. In andere provincies en in de nationale leiding werd vaak veel uitdrukkelijker afgerekend met de erfenis van de KA, zoals bijvoorbeeld bleek op de viering van het vijftigjarige bestaan in 1978. Soms lijkt de beweging haar anti-AKVS-oorsprong uitdrukkelijk te betreuren en is er eerder sprake van een positieve toe-eigening van de hele AKVS- voorgeschiedenis. Dat kan met het meeste recht gebeuren in Oost-Vlaanderen en Limburg, omdat daar de oude studentenbonden als zodanig gewoon tot KSA-bonden werden omgevormd. Zo vierde bijvoorbeeld de KSA-bond Jonge Klauwaarts van Hasselt in 1984 haar honderdjarige bestaan, terwijl het AKVS nog maar van 1903 dateerde en de KSA officieel maar van 1928. Daarom ook besteedde de recente geschiedenis van de KSA Oost-Vlaanderen uitdrukkelijk aandacht aan de voorlopers sinds 1875.
Literatuur
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 2 dln., 1982,
L. Gevers, Honderd jaar katholieke studerende jeugd 1884-1984. De geschiedenis van de Hasseltse Jonge Klauwaarts, 1986;
L. Vos, 'Katholieke jeugdbewegingen in Vlaanderen. Ontstaan en evolutie', in L. Bral (ed.), Jeugdbeweging vandaag, 1987, p. 3-16;
B. Woestenborghs, De Katholieke Studentenactie in Oost- Vlaanderen, 1992;
E. Colenbier (e.a.), De Kanunnik. Denkend en dankend. Karel Dubois. 1895-1956, 1995.