Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ)
jongerenvereniging van de christelijke arbeidersbeweging en gespecialiseerde Katholieke Actiebeweging voor werkende jongeren, opgericht in 1924 met een aparte deeltak voor jongens en meisjes in beide taalgemeenschappen: KAJ, V(rouwelijke)KAJ, JOC en JOCF (Jeunesse ouvrière chretienne/feminine).
Bezieler was proost Jozef Cardijn. De Vlaamse takken kenden een doorbraak en bloei in de tweede helft van de jaren 1930, een tweede bloeiperiode van circa 1950 tot halfweg de jaren 1960 en een verschrompeling daarna. De Franstalige takken kenden enkel in de jaren 1930 succes en verloren na de Tweede Wereldoorlog snel hun impact op de werkende jeugd. In het interbellum stond de beweging model voor de uitbouw van een naar sociaal milieu gedifferentieerde Katholieke Actie (KA) en was een inspiratiebron voor andere KA- jeugdbewegingen zoals Katholieke Studentenactie. Ze droeg bij tot de groei van het zelfbewustzijn van jonge katholieke arbeiders, maar speelde geen rechtstreekse rol in de V.B. omdat ze zich sinds de jaren 1930 vooral als zedelijk godsdienstige beweging profileerde. Na de oorlog werd de klemtoon verlegd van 'pure' katholieke actie naar de rol die de beweging kon spelen in de christelijke arbeidersbeweging zodat aan Vlaamse kant een persoonlijke en programmatische verwevenheid groeide tussen (V)KAJ en de Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond-vleugel van de Christelijke Volkspartij. Daarnaast nam in KAJ ook de beleving van het samen jong zijn een steeds belangrijker plaats in en profileerde ze zich als jeugdbeweging. Samen met andere katholieke jeugdbewegingen gegroepeerd in het Jeugdverbond voor Katholieke Actie speelde ze ook een rol op Vlaams gebied onder meer door de organisatie van de Dag van het Vlaamse Lied als alternatief voor een te zeer weer Vlaams-nationalistisch geworden Zangfeest van het Algemeen Nederlands Zangverbond en een vertegenwoordiging in het IJzerbedevaartcomité. Rond 1960 telden de Vlaamse takken samen meer dan 60.000 leden. Na 1968 evolueerde de beweging – die intussen ook in andere landen van de grond was gekomen – naar links, en viel – zowel internationaal, in Franstalig België als in Vlaanderen - - uiteen in een meer traditionalistische KA-vleugel en een progressieve ouvriëristische vleugel. Sinds de beginjaren 1990 zijn er tendensen tot hernieuwde samenwerking. Samen telden de mannelijke en vrouwelijke Vlaamse takken op het einde van de jaren 1980 nog een 7000 leden.
Literatuur
A. Dendooven, Ontstaan, strcutuur en werking van de Vlaamse K.A.J. Een sociografisch overzicht, 1967;
J. Moulaert, Het effectief van de Kristelijke Arbeidersjeugd (K.A.J.). Over ledenbeweging en ledenbinding. 1940-1980, 1988;
L. Vos, 'De Christelijke Arbeidersjeugd', in E. Gerard (ed.), De christelijke arbeidersbeweging in België 1891-1991 (KADOC-Studies, nr. 11, 1991), II, p. 413-483.