Jonge Klauwaarts, De (Hasselt)

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

in 1884 opgericht als Vlaamsgezinde katholieke studentenbond en voortgezet als bond van de Katholieke Studentenactie (KSA).

Deze bond vierde in 1984 zijn honderdjarige bestaan en gaf ter gelegenheid daarvan een historische studie uit. Weinig jeugdbonden in Vlaanderen kunnen zich beroepen op zulke lange traditie. Zijn honderdjarige ontwikkeling kan tot op zekere hoogte gelden als exemplarisch voor de evolutie van de Vlaamsgezinde activiteit en mentaliteit van katholieke studerende jongeren in de talrijke andere studentenbonden die functioneerden in het kader van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) en daarna in de nog talrijker bonden van de KSA en waarover dikwijls nog geen studie gemaakt is. Bij de exemplarische functie van de ontwikkeling van De Jonge Klauwaarts dient als een zekere restrictie te worden opgemerkt dat zij vooral opgaat voor de Limburgse bonden omdat ze door een aantal specifiek Limburgse factoren werd bepaald.

De Jonge Klauwaarts werden opgericht door drukker-uitgever Eugeen Leën, kort nadat hij zijn humaniora had beëindigd aan het atheneum van Hasselt. Hij rekruteerde zijn leden vooral uit het recent opgerichte Sint-Jozefscollege, hoewel er, anders dan in de meeste andere katholieke studentenbonden het geval was, tot aan het einde van de Eerste Wereldoorlog ook leerlingen van het atheneum van deel uitmaakten. Deze gemengde samenstelling bevorderde de discussie over het al dan niet onzijdig karakter van de vereniging, die evenwel telkens uitviel in het voordeel van voorstanders van een louter katholieke bond. De Jonge Klauwaarts waren tot 1902 de enige studentenbond in Limburg. Ze vormden in de jaren 1880 een belangrijk steunpunt van waaruit de V.B. en de strijd voor de taalwetgeving in de hele provincie werd geactiveerd. Na een inzinking in 1891-1892 herleefde de bond vanaf 1897 op instigatie van het Hasseltse Leesgezelschap, een Vlaamsgezinde vereniging die enkele jaren voordien op initiatief van oud-leden van De Jonge Klauwaarts was opgericht. Een andere stimulans werd gevormd door het ontstaan van een overkoepelende structuur voor de Limburgse katholieke studentenbeweging. In 1895 was op initiatief van Vlaamsgezinde seminaristen van het Groot Seminarie van Luik een Limburgse gouwbond opgericht met volledige steun van de bisschoppelijke overheid. De verhouding tussen De Jonge Klauwaarts en de directie van het Hasseltse Sint- Jozefscollege, die in de jaren 1880 gespannen was geweest, evolueerde eveneens in gunstige richting.

In de eerste jaren na 1900 hielden De Jonge Klauwaarts zich voornamelijk bezig met taal- en letterkunde. Zij bleven actief betrokken bij het Vlaamsgezinde gebeuren in stad en provincie maar speelden daarin geen voorhoederol meer. Dat lieten ze over aan volwassenenverenigingen als Het Leesgezelschap en meer nog de Limburgse Oud-Hoogstudentenbond die in 1904 in Hasselt was opgericht. Dat paste in de evolutie van de hele katholieke Vlaamse studentenbeweging in de richting van een vormings- en opvoedingsbeweging. Bovendien wilde de Luikse bisschop Martinus-Hubertus Rutten zijn steun maar geven aan de Limburgse studentenbeweging indien zij zich onthield van de strijd voor het wetsvoorstel-Edward Coremans ten voordele van de gedeeltelijke vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. De oprichting in 1903 van het AKVS betekende een stimulans voor het ontstaan van nieuwe studentenbonden in de provincie. In 1909 waren er al zestien plaatselijke bonden in Limburg actief. De Jonge Klauwaarts stegen in ledenaantal (van een 10-tal tot een 30-tal leden) en namen deel aan de nu frequenter georganiseerde studentenland-, gouw en gewestdagen en Vlaamsgezinde manifestaties als Davidsfonds- en Guldensporenvieringen. Overeenkomstig de grotere sociale belangstelling in de studentenbeweging die zich onder meer manifesteerde in de jaarlijkse organisatie van sociale studentenlanddagen door het AKVS vanaf 1909 gaven ook De Jonge Klauwaarts in de laatste vooroorlogse jaren blijk van een grote sociale belangstelling en inzet. In 1909 organiseerden zij een reeks 'volksontwikkelingsavonden' voor de Hasseltse bevolking. Ze onderhielden nauwe betrekkingen en verleenden hun diensten aan het in Hasselt gevestigde Secretariaat voor Maatschappelijke Werken. In de laatste vooroorlogse jaren flakkerde de belangstelling voor de politieke taalstrijd weer op naar aanleiding van de agitatie ten voordele van de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen ter vernederlandsing van het leger en het lager onderwijs.

In het begin van de Eerste Wereldoorlog deelden De Jonge Klauwaarts in de golf van patriottisme die over het land spoelde. Van de dertien leden (één op vijf) die naar het front trokken waren de helft vrijwilligers. Vanaf oktober 1915 werd de invloed van de Flamenpolitik merkbaar. In 1916 werd in de bond met goedkeuring gesproken over de vernederlandsing van Gent en groeide er sympathie voor zelfbestuur als oplossing voor de Vlaamse kwestie. Na het bezoek aan Berlijn van de Raad van Vlaanderen vertoonden ze evenwel een grotere terughoudendheid tegenover het radicale activisme en was opnieuw een versterking van de vaderlandsliefde merkbaar.

Op het einde van de oorlog en in de eerste naoorlogse jaren stremde de werking. Ze werd beheerst door oud-leden en niet- studenten. Die brachten hulde aan de frontsoldaten en sloten zich aan bij de Katholieke Vlaamsche Bond van Limburg, een bundeling van katholieke Vlaamse krachten in de provincie die in 1919 totstandkwam en zich wilde inzetten voor de realisering van het minimumprogramma, met andere woorden de vernederlandsing van onderwijs, bestuur en gerecht in het Vlaamse land. In 1921 werd, tezamen met de herleving van het AKVS en de Limburgse gouwbond, op initiatief van seminaristen een nieuwe start genomen en nam een jongere generatie het roer over. Tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog zou enkel tijdens de vakanties worden vergaderd. Voortaan maakten athenuemleerlingen niet langer deel uit van de bond. De Jonge Klauwaarts legden de besluiten van de AKVS-landdag van Diest in 1921 naast zich neer: zij wilden zich niet schikken naar de verordening dat het bestuur van de bond moest gereserveerd worden voor de collegeleerlingen om op die manier de invloed van de seminaristen terug te dringen. Zij wilden zich evenmin onderwerpen aan het Diestse besluit dat scouting en studentenbeweging onverenigbaar zouden zijn. Velen waren tegelijkertijd lid van de in 1921 opgerichte Vlaamsgezinde scoutsgroep van het college.

Het ongenoegen over het niet inwilligen van Vlaamse eisen, over de bestraffing van idealistische activisten als Lodewijk Dosfel, over het neerschieten van Herman van den Reeck op de Elf juli-viering van 1920 te Antwerpen en over de vervolging van de frontsoldaten maakten deze jongeren vatbaar voor radicalisme. Die radicalisering werd nog bevorderd door de parlementaire lijdensweg van het wetsvoorstel ten voordele van de vernederlandsing van de Gentse universiteit, die De Jonge Klauwaarts verscheidene malen ter sprake brachten, en de instemming van de Vlaamse parlementariërs met de compromisoplossing die in 1923 kracht van wet kreeg (Nolf-barak). De Leuvense studentenwereld en het te Leuven gevestigde hoofdbestuur van de AKVS-leiding verloren hun vertrouwen in de Vlaamsgezinde parlementariërs, keerden zich af van het nu te halfslachtig bevonden minimumprogramma en vonden een nieuw programma in de opbouw van een katholiek Vlaams-nationalisme. In 1924-1925 brak een conflict uit tussen het Leuvense studentenverbond en de rector waardoor de AKVS-leiding nog in haar Vlaams-nationalistische overtuiging werd gestijfd.

Zoals hun collega's van de andere provincies probeerden de Leuvense studenten die in het Limburgse gouwbestuur zetelden vanaf 1923-1924 dit nationalisme door te drukken in de plaatselijke bonden. Dat lokte reactie uit bij de seminaristen en wekte wantrouwen bij de Luikse bisschop Rutten die in 1924 zijn naamgenoot de Hasseltse kapelaan Henricus Rutten tot diocesaan jeugdproost benoemde als eerste stap naar een grotere coördinatie van het jeugdwerk in Limburg. Tijdens de paasvakantie 1925 besloot de bisschop de Limburgse studentenbeweging af te scheuren van het AKVS en ze volledig onder eigen controle te brengen. De Leuvense studenten werden nu geweerd uit het nieuwe bestuur, dat met kapelaan Rutten als proost uitsluitend uit seminaristen bestond. Het probeerde de Limburgse studentenbonden te bundelen in een Limburgs Katholiek Vlaamsch Studentenverbond. Van hun kant vormden de gewraakte Leuvense gouwbestuursleden een Limburgs AKVS-gouwbestuur dat de Limburgse bonden opriep tot trouw aan het AKVS.

Bij De Jonge Klauwaarts vond in de kerstvakantie 1925-1926 een harde confrontatie plaats tussen de seminaristengroep met onder meer Juul Cools en proost Jozef Brauns en de Leuvense studenten rond Paul Cools en Jan Wilms. De ontknoping was dat de AKVS-gezinden, met meeneming van de bondsvlag een aparte bond gingen vormen, die zichzelf zag als enige rechtmatige voortzetting van de oude Jonge Klauwaarts. Ze konden maar een minderheid meekrijgen en hun werking doofde, onder druk van seminaristen en ouders, in de eerstvolgende jaren uit. De meerderheid schakelde zich onder de hoede van proost en seminaristen in in het Limburgsche Katholieke Vlaamsche Studentenbond (LKVS) dat in 1927 onder leiding van diocesaan proost Gerard Philips kwam te staan. Vanaf de lancering van het Jeugdverbond voor Katholieke Actie in 1928 werd dat LKVS in Limburg behalve coördinator van de Vlaamse actie ook het organisme van de Katholieke Actie (KA). In de tweede helft van de jaren 1930 kwam er een splitsing binnen de bisschoppelijke studentenbeweging tussen KA en Vlaamse actie met elk aparte gouwbesturen. Ze vormden samen één beweging onder de benaming KSA-Jong Limburg.

Voor de plaatselijke werking in Hasselt veranderde er na de overschakeling van AKVS-bond naar LKVS-bond niet zoveel. De vergaderingen kenden het traditionele stramien van spreekbeurten, declamaties en liederen. De bond wilde vorming bieden op godsdienstig en cultureel-Vlaams gebied in de richting "die door de kerkelijke overheid was aangeduid". De doorbraak van de KA-gedachte kwam er door de Romebedevaart in september 1931 en door de invloed van het West-Vlaamse KA-blad Hernieuwen. In de tweede helft van de jaren 1930 kan de werking van De Jonge Klauwaarts worden beschreven langs drie lijnen: de KA, de Vlaamse actie en de ontluikende jeugdbewegingsmethodieken. De eerste kreeg onder meer gestalte in de zogenaamde godsdienstig-kerkelijke 'offensieven'. De Vlaamse-actielijn kwam naar voren in spreekbeurten over Vlaamsgezinde onderwerpen als Cyriel Verschaeve, de IJzerhelden, de stamgenoten in Zuid-Afrika. Ze werd ondersteund door Vlaamse gouwdagen en door de lectuur van Jong Limburg dat een christelijke, Vlaamse en volkse orde propageerde. De jongere generatie beschouwde het vroegere conflict tussen Vlaams en katholiek ideaal als voorbijgestreefd en bouwde aan een synthese tussen beide. Deelname bijvoorbeeld aan het Vlaams Nationaal Zangfeest in juli 1937 werd daardoor mogelijk. Er werd ook steun verleend aan de taalgrensactie van Flor Grammens en samengewerkt met het Davidsfonds, bijvoorbeeld voor hulde aan de Hasseltse Vlaamsgezinde voormannen Jan Grauls en Jozef Leynen, die zelf voor de oorlog lid van De Jonge Klauwaarts waren geweest. Die Vlaamse werking werd vanuit het beleid evenwel ondergeschikt gemaakt aan de KA. De evolutie naar een jeugdbeweging kwam tot uiting in nieuwe activiteiten als spel en kampvuur, nieuwe methodieken en organisatorische aanpassingen zoals een nieuwe gewestindeling en de introductie van de vendelwerking. Het ledenaantal schommelde in deze periode al rond de honderd.

Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werd de evolutie van studentenbond naar jeugdbeweging verder bezegeld met een steeds grotere zorg voor tucht en stijl en de veralgemening van het uniform. De Hasseltse bond schakelde zich in 1943 onder de koepel van KSA-Jong Limburg in in de nationale federatie KSA-Jong Vlaanderen die toen werd opgericht. De in de vroegere studentenbond zo hoog aangeschreven schriftelijke en verbale vorming boetten relatief aan belang in tegenover de aandacht voor spel, openluchtleven en woudloperstechnieken. Er kwam een grotere differentiatie naar activiteitenpatroon en organisatie, vooral in de jongste geledingen. Vanaf de bevrijding werd er zowel tijdens het schooljaar als tijdens de vakanties gewerkt. Vanaf het midden van de jaren 1950 tot het midden van de jaren 1970 schommelde het ledenaantal rond de 170.

In vergelijking met de Eerste Wereldoorlog bleef de weerslag van de Duitse bezetting op de ideologische evolutie van de jongeren erg beperkt. Ze veroorzaakte geen golf van patriottisme en gaf evenmin aanleiding tot een stellingname pro of contra de collaboratie en de Flamenpolitik die de Duitsers ook dit keer voerden. Tot in de jaren 1960 bleven de twee ideologische pijlers waarop de werking gebaseerd was katholicisme en Vlaamsgezindheid met een zekere voorkeur voor het eerste. Tijdens de oorlog luidde het advies van proost Bouveroux om "onveranderd te blijven strijden voor ons Vlaams ideaal en ons niet laten meeslepen door extremistische gedachten". De Vlaamsgezindheid die in de bond werd beleden bestond in het idealiseren van grote voormannen uit de beweging (behalve Limburgers als Lambert Swerts en Hilarion Thans vooral de drie voormannen van de West-Vlaamse school Guido Gezelle, Hugo Verriest en Albrecht Rodenbach) of had een culturele of volkskundige inslag. Niettemin kwamen deze Vlaamsgezinde thema's zo vaak aan de orde dat de leden er een flinke portie Vlaamsgezindheid aan moesten overhouden. Er bestond zorg voor een zeker evenwicht tussen het Vlaamse en katholieke aspect in de werking, met onder meer een jaarlijkse Guldensporenviering als tegenhanger voor de kerkelijke vieringen rond Kerstmis en Pasen.

Bij de vaderlandslievende manifestaties na de bevrijding hielden de bondsleden eraan zich als Vlaamsgezinden te manifesteren. Ze stapten mee op met hun leeuwenvlag. Tot het einde van de schoolstrijd in 1958 bleven zij getekend door de levensbeschouwelijke polarisatie die het Belgische politieke leven kenmerkte en waarin katholieke en Vlaamse gezindheid naar elkaar werden toegedreven. De Jonge Klauwaarts stapten mee op in leopoldistische betogingen en betuigden hun trouw aan de versmade vorst in manifesten en huldetelegrammen aan het Hof (Koningskwestie). Hun KA-ideaal was verweven met anticommunisme en uitte zich onder meer in steun aan Oostpriesterhulp. Hun Vlaamsgezinde refleks kwam onder meer tot uiting in hun verontwaardigde reacties op de aanslagen op de IJzertoren en een poging tot vernieling van een herdenkingskruis voor de Boerenkrijg. Ze namen deel aan de opnieuw op dreef komende IJzerbedevaarten en aan herdenkingsmanifestaties van de Boerenkrijg in 1948 en de Guldensporenslag in 1952. Ze verkozen Vlaamse liederen te zingen in plaats van "vreemde schlagers". In 1956 trokken zij naar de KSA-landdag die ter gelegenheid van dit Rodenbachjaar in Roeselare werd belegd. Het volgende jaar stapten ze mee op in een protestmars van Limburgse jongeren ten voordele van het gebruik van het Nederlands op de nakende Wereldtentoonstelling in Brussel. De viering van hun 75- jarige bestaan in 1959 werd ingezet met de Psalm van Rodenbach en opgeluisterd met een feestrede waarin de betekenis van Gezelle en Rodenbach als inspirators van de katholieke Vlaamse studentenbeweging werd toegelicht.

In de jaren 1960 kregen zowel de godsdienstige als de Vlaamsgezinde pool een andere invulling. De Hasseltse jongeren definieerden zichzelf toen als een "zoekende generatie" voor wie het geloof zijn vanzelfsprekendheid verloor en die in het licht van de kerkvernieuwende tendensen van het tweede Vaticaans concilie streefde naar een nieuwe, meer authentische zingeving. De apostolaatsgedachte werd nu uitgewerkt in de richting van milieuwerking. De volksverbondenheid kreeg een eigentijdse betekenis in de bekommernis om de ontplooiing van de eigen regio tegen de achtergrond van de dreigende mijnsluitingen en van de universitaire expansie. De bezorgdheid om "werk in eigen streek" en de emancipatie van het achtergebleven Limburg verbond het sociale en het Vlaamse element. De kwestie 'Leuven Vlaams' vormde een andere belangrijke katalysator voor een vernieuwde Vlaamsgezinde reflex bij De Jonge Klauwaarts in de tweede helft van de jaren 1960. Ze lieten zich niet onbetuigd in de scholierenstaking en de betogingen die in februari 1968 rond de kwestie uitbraken.

Het betekende meteen de laatste Vlaamsgezinde actie van de bond. De Jonge Klauwaarts, van wie vele leiders in Leuven studeerden, maakten zoals de Leuvense studentenbeweging vanaf 1968 een snelle radicalisering door in de richting van contestatie en linkse maatschappijkritiek. Ze verloren daarbij hun traditionele Vlaamsgezinde reflex, terwijl hun religieuze bewogenheid een revolutionaire en kerkkritische inhoud kreeg. Al in het begin van de jaren 1970 groeide er bij de leden reactie tegenover dit sterk maatschappelijk engagement. De traditionele jeugdbewegingsymbolen als het uniform werden afgelegd, de gemengde werking die in 1968 was ingevoerd voor de oudste leeftijdscategorie van +16-jarigen werd van kracht voor de hele bond, het ledenaantal kende vanaf de tweede helft van de jaren 1970 een sterke daling. De bondsleden beschouwden zich niet meer als onderdeel van de V.B. en stelden hun werking evenmin nog in het perspectief van een andere bredere maatschappelijke doelstelling. De bond werd voor hen op de eerste plaats een vriendengroep waarin ze zich buiten het milieu van school en gezin met hun leeftijdgenoten konden ontspannen.

Literatuur

L. Gevers, Honderd jaar katholieke studerende jeugd, 1884-1984. De geschiedenis van de Hasseltse Klauwaarts, 1986.

Auteur(s)

Lieve Gevers