Interpellatie van de drie Van's

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

ook Vlaamsche Interpellatie genoemd, gehouden in mei 1919 door drie katholieke volksvertegenwoordigers, Aloïs van de Vyvere, Alfons van de Perre en Frans van Cauwelaert, vanwege de taalmisstanden in het Belgisch leger tijdens de voorbije oorlog.

Aanleiding tot deze interpellatie was een verklaring op 9 april 1919 door Van de Perre in de Kamer afgelegd omtrent het verbod uitgaande van minister van spoorwegen Jules Renkin, om Vlaamse boeken van Stijn Streuvels en August Vermeylen en liederen van Emiel Hullebroeck met de post te verzenden. In zijn antwoord achtte de minister de militaire veiligheid daarvoor verantwoordelijk en was zelf verbaasd op de verboden lijst ook de gedichten van Albrecht Rodenbach te vinden. Van de Vyvere wees op de ernst van de feiten en vroeg om een bijzondere Kamerzitting, terwijl Van Cauwelaert een interpellatie aankondigde. Op verzoek van Jules Destrée zou die in het Frans verlopen opdat ze door iedereen kon worden begrepen. Ze zou handelen over "de administratieve praktijken inzake taalaangelegenheden en de bedoelingen van de regering in verband met de uitvoering van de belofte van taalgelijkheid, vervat in de troonrede" (van 22 november 1918). De besprekingen vonden plaats op 14, 15, 21 en 22 mei 1919. Eerst kwam Van de Vyvere aan het woord. Hij gaf een uiteenzetting over de V.B. en het tijdens de oorlog geformuleerde minimumprogramma en pleitte voor rechtsgelijkheid van de twee volksgroepen in België en vooral voor een Vlaamse universiteit. Verder wees hij op de rol van de Vlamingen aan het IJzerfront en de zware straffen die ze ten onrechte ondergaan hadden. Als tweede spreker volgde Van de Perre, die tijdens de oorlog een stevig dossier had aangelegd inzake taalmisstanden. Hij begon meer principieel met een verwijzing naar zijn dubbele verantwoordelijkheid, die tegenover het land en die tegenover het Vlaamse volk, en wees de opvatting af dat het volk voor de staat en niet de staat voor het volk gemaakt was. Nadien bracht hij schokkende feiten aan het licht omtrent de wantoestanden achter en aan het front: het tekort aan Nederlandstalige artsen, de onrechtmatige opsluiting van Vlaamse soldaten in Franse gevangenissen, de tragedie van de Houthakkers, de naoorlogse verdachtmakingen en de activistenjacht (repressie) enzovoort. Van de Perres uiteenzetting leidde tot talrijke incidenten – "Ge zijt een ophitser", "Volkomen vals", "Er zijn geen Vlaamse grieven"; vooral was er de tussenkomst van de wallingant G. Hubin, die ter afleiding vooral uitviel naar Van Cauwelaert en diens Engels memorandum misdadig noemde. Als derde kwam Van Cauwelaert aan het woord. Hij wees op de mislukking van het verfransingsproces in Vlaanderen sedert 1830, op de niet-naleving van de eerste taalwetten, vooral die van 1913 op het taalgebruik in het leger, en op de taalmisstanden in het leger tijdens de oorlog; hierbij steunde hij zich op het dossier van Van de Perre. Hij gispte de bestendige verdachtmakingen van de militaire veiligheidsdienst, met onder meer de hetze rond zijn zogenaamde Engels Memorandum, en de partijdige houding van de Belgische regering in Le Havre tegenover de Vlaamse pers.

De interpellatie kon noch op de overwegend Vlaamsvijandige Kamer (die nog van voor de oorlog dateerde en volgens het algemeen meervoudig stemrecht was gekozen), noch op de regering veel invloed uitoefenen. Op de minister van oorlog, de Waalse liberaal Fulgence Masson, had ze niet de minste indruk gemaakt; hij minimaliseerde of loochende gewoonweg de aangehaalde feiten. Eerste minister Léon Delacroix verwees naar de troonrede die de Vlamingen gelijkheid in rechte en feite had beloofd. De regering won de vertrouwensmotie, maar het merendeel van de tegenstemmers bestond uit vijfendertig leden van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep, en voorts uit zes socialisten (onder wie de Walen Destrée en Célestin Demblon) en vier liberalen (onder wie geen enkele Waal). Al met al werd het in het parlement een ontgoocheling voor de Vlaamsgezinden, maar in de openbare mening vond de interpellatie, die als brochure (De Vlaamsche Interpellatie) in een Nederlandse versie werd verspreid, een grote weerklank en droeg ze zo bij tot de moeizame naoorlogse herleving van de V.B.

Literatuur

Parlementaire Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 14-15 en 21-22 mei 1919; 
De Vlaamsche Interpellatie. 14-15-21-22 Mei 1919, 1919; 
T. Luykx, Dr. A. Van de Perre en zijn tijd 1872-1925, 1972.

Auteur(s)

Reginald de Schryver