Huysmans, Camille
(Bilzen 26 mei 1871 – Antwerpen 25 februari 1968).
Groeide op in het Limburgse Bilzen, waar hij als leerling in de gemeenteschool op jonge leeftijd met de schoolstrijd werd geconfronteerd. Vanaf 1881 studeerde Huysmans aan het atheneum van Tongeren. Op 16-jarige leeftijd trok hij naar Luik om er les te volgen aan de Ecole des Hautes Etudes, een normaalschool waar toekomstige atheneumleraars werden opgeleid. Maar na zijn opleiding werd Huysmans door de katholieke regering niet benoemd, zodat hij noodgedwongen naar Bilzen moest terugkeren. Daar liet hij zich opmerken als leider van een zanggroep en als toneelspeler. Huysmans was niet alleen actief in het verenigingsleven van zijn geboortedorp, maar na zijn studietijd waagde hij zich ook op letterkundig terrein. In de jaren 1890 schreef hij een aantal bijdragen voor culturele tijdschriften en verwierf vooral bekendheid als een van de initiatiefnemers van de Limburgsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde. Hoewel Huysmans na zijn benoeming in Ieper aan het vrijzinnige Collège de L'Union zijn medewerking bleef verlenen aan de op politiek gebied onafhankelijke cultuurvereniging, kwam hij langzaam in liberaal vaarwater terecht. Tijdens zijn verblijf in Ieper was hij twee jaar lang lid van de raad van bestuur van het Willemsfonds en vanaf 1894 werkte hij mee aan het progressistische weekblad La Lutte – De Strijd, dat gesticht was na de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht.
Na de katholieke verkiezingsoverwinning van 1894, die zijn kansen op een snelle benoeming in het rijksonderwijs ondermijnde, besliste Huysmans aan de Luikse universiteit het doctoraatsdiploma te halen. Nog voor hij afstudeerde, werd hij echter in december 1896 door de bevoegde minister Frans Schollaert tijdelijk benoemd aan het atheneum van Elsene. Toen in januari 1897 zijn tijdelijke aanstelling niet werd verlengd, kwam er een einde aan zijn korte onderwijsloopbaan. In de volgende jaren gaf hij weliswaar nog les aan de Ecole des Petites Etudes en aan de Université nouvelle, en samen met Cuvelier schreef hij een baanbrekend werk over de toponymie van zijn geboortedorp, maar professioneel sloeg hij andere wegen in.
Vanaf 1897 werd hij journalist bij de liberaalgezinde krant Le Petit Bleu. Daarvan bleef hij medewerker tot na zijn benoeming als secretaris van de Tweede Internationale, maar aan zijn socialistische opvattingen kon niet worden getwijfeld. Nog voor de eeuwwisseling schreef hij onder zijn schuilnaam van Spiridio geregeld bijdragen voor de socialistische partijbladen Le Peuple en L'Avenir social. In 1900 werd zijn socialistische overtuiging ook voor de buitenwereld een feit, toen hij in het arrondissement Tongeren-Maaseik de Kamerlijst van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) aanvoerde.
Dat Huysmans, die zich in Brussel in een Franstalig milieu bewoog en die bovendien in 1897 getrouwd was met een Nederlandsonkundige vrouw, zich nog voor de Eerste Wereldoorlog zou opwerpen als een van de meest spraakmakende leiders van de V.B., had veel te maken met zijn marxistische overtuiging. Hij was een aanhanger van de ideeën van Karl Kautsky, die de klassenstrijd uit de werken van Karl Marx vertaald had voor een hedendaags publiek. Voor de Duitse partij-ideoloog bestond er namelijk een lijnrecht verband tussen toenemende industrialisering, groeiende loonarbeid en de verovering van de parlementaire meerderheid door de arbeidersklasse. In de ogen van Huysmans betekende het Duitse voorbeeld niet alleen het opbouwen van stevige partijorganisaties voor de beslissende confrontatie met leger en politie na de vorming van een socialistische regering, maar ook dat de toekomst van het socialisme lag bij het zogenaamde loonproletariaat, dat in de hoofdstedelijke agglomeratie Nederlandstalig was. Terwijl andere Brusselse partijleiders vooral in de middengroepen politiek actief waren, was Huysmans in 1903 een van de initiatiefnemers van De Gazet van Brussel, die vooral gelezen werd door arbeiders uit de randgemeenten Molenbeek, Anderlecht en Vilvoorde. Hoewel het weekblad vooral socialistische propaganda voerde, vergat de redactie niet om campagne te voeren voor de vernederlandsingsvoorstellen die in het begin van de eeuw door de V.B. werden gelanceerd.
Ook na zijn benoeming tot secretaris van de Internationale bleef Huysmans Vlaamsgezind. In 1906 behandelde hij als kandidaat-volksvertegenwoordiger het Vlaamse vraagstuk op een socialistische meeting, en vanaf 1908 klaagde hij in de Brusselse gemeenteraad de taalwantoestanden in de Brusselse lagere en middelbare scholen aan. Maar zijn doorbraak als voorman van de V.B. kwam er pas naar aanleiding van de campagne voor de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit. Op 18 december 1910 was Huysmans in Antwerpen samen met Frans van Cauwelaert en Louis Franck een van de Drie Kraaiende Hanen die het Vlaamse volk zouden wakker schudden, zoals hijzelf zei. Enkele maanden later kon hij als kersvers volksvertegenwoordiger de Gentse partijleider Edward Anseele overtuigen om het wetsvoorstel ter vernederlandsing van de Gentse universiteit te ondertekenen, maar de meerderheid van de BWP was niet bereid dat voorbeeld te volgen. Hoewel de levensbeschouwelijke tegenstellingen van 1912 elke samenwerking tussen de partijen onmogelijk maakten, bleef Huysmans in de volgende jaren nieuwe vernederlandsingspogingen steunen, maar hij slaagde er niet in zijn amendement om het onderwijs in de tweede taal in de tijd te beperken, in de taalwet van 1914 te laten opnemen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog begon Huysmans aan een evenwichtsoefening tussen zijn plichten als secretaris van de Tweede Internationale en zijn verontwaardiging over de brutale Duitse bezetting. Over zijn houding tegenover het activisme liet hij echter weinig misverstanden bestaan: in juli 1915 stond zijn naam tussen de ondertekenaars van een in Nederland opgesteld manifest waarin samenwerking met de Duitse bezetter in ondubbelzinnige bewoordingen werd afgekeurd. Een maand later liet hij een soortgelijke oproep verspreiden in Brussel om de taalgeschillen te laten rusten "voor zover deze buitenwettelijk zijn". Het kwam dus niet als een verrassing dat hij zich in 1916 uitsprak tegen de Duitse beslissing om de Gentse universiteit te vernederlandsen. Zijn weinig soepele houding tegenover de bezettende overheid kon niet beletten dat hij aanbleef als secretaris van de Internationale, ook toen de zetel van het Internationaal Socialistisch Bureau in december 1915 definitief naar Den Haag verhuisde. Maar vanaf 1916 raakte hij afgesneden van de Belgische socialistische partijkaders in binnen- en buitenland, die moeilijk konden verteren dat een landgenoot gangmaker was van een internationale vredesconferentie waarop ook Duitse sociaal-democraten zouden worden uitgenodigd. Huysmans kreeg het vooral aan de stok met de Antwerpse partijleider Modest Terwagne, die in de Nederlandse hoofdstad een Belgischgezinde propagandamachine leidde. Dat de secretaris van de Internationale in De Belgische Socialist – Le Socialiste belge ook stelling nam voor de splitsing van het ministerie van kunsten en wetenschappen na de oorlog, kon enkel olie op het vuur gieten, hoewel Huysmans met zijn pleidooi voor culturele autonomie de radicale Vlaamsgezinden uit het activisme wilde houden. Het was pas na de mislukking van de socialistische vredesconferentie van Stockholm in 1917 en na de verzoening van de secretaris van de Internationale en de socialistische partijleider Emile Vandervelde in de volgende maanden dat de spanningen in de BWP langzaam afnamen.
De goede verstandhouding tussen Huysmans en de Antwerpse socialisten maakte na de wapenstilstand de overstap van de secretaris van de Internationale naar de Scheldestad mogelijk. Daar had Terwagne zich onmogelijk gemaakt door zijn onverzoenlijke houding tijdens de oorlog. In de volgende jaren maakte Huysmans van de Antwerpse socialistische partij een modelfederatie, zodat hij de facto Anseele onttroonde als leider van de Vlaamse socialisten. Dat de Antwerpse BWP in 1919 het zogenaamde minimumprogramma opnam in haar verkiezingsprogramma, was voor een groot deel zijn werk. In juli 1920 was hij opvallend aanwezig op de begrafenis van Herman van den Reeck en in januari 1921 interpelleerde hij samen met Edmond Doms over het amnestievraagstuk. Enkele jaren later kon Huysmans als minister van kunsten en wetenschappen de daad bij het woord voegen door een groot aantal geschorste onderwijzers te laten herbenoemen, vaak tegen de zin van de gemeentebesturen.
Na de gemeenteraadsverkiezingen van april 1921 zorgde Huysmans voor opschudding door met de katholieke leider Van Cauwelaert het zogenaamde 'mystiek huwelijk' af te sluiten, dat niet alleen voorzag in subsidies aan het katholiek onderwijs maar hem ook toeliet om als schepen het stedelijk onderwijs volgens zijn eigen opvattingen te hervormen. In 1925 nam hij ontslag uit het Antwerpse schepencollege om minister van kunsten en wetenschappen te worden in de regering-Prosper Poullet-Vandervelde en daarna in de regering-Henri Jaspar. Hoewel op taalgebied tussen de regeringspartijen een wapenstilstand was afgesloten, slaagde Huysmans erin om zijn eigen denkbeelden door te drijven door middel van uitvoeringsbesluiten. In de Brusselse agglomeratie zette hij de gemeentebesturen op stelten door in het lager onderwijs de toepassing te eisen van de wet van 1914, die de zogenaamde vrijheid van de huisvader aan banden gelegd had door van de moedertaal de onderwijstaal te maken; de Vlaamse middelbare scholen werden op zijn initiatief hervormd volgens het model van de wet-Pierre Nolf, zodat voortaan twee derde van de vakken in het Nederlands werden onderwezen; aan de Gentse rijksuniversiteit ten slotte voerde hij een benoemingspolitiek die in de kaart speelde van voorstanders van de volledige vernederlandsing, hoewel hij zelf met de idee speelde van een tweetalige universiteit als een eerste stap.
Na de val van de eerste regering-Jaspar en zijn ontslag als minister in 1927 bleef Huysmans een hoofdrol spelen in de V.B. Door zijn optreden in de Kamer maakte hij in december 1928 de Bormsverkiezing mogelijk en was hij medeverantwoordelijk voor de stroomversnelling op taalgebied waarin de BWP in de volgende jaren terechtkwam. Nog vóór de parlementsverkiezingen van 1929 slaagde hij erin het Compromis des Belges, dat hij samen met zijn Waalse partijgenoot Jules Destrée had uitgewerkt, te laten ondertekenen door de Vlaamse en Waalse partijtop. De beginselverklaring vertaalde de opvattingen van Huysmans voor een groot publiek: als modus vivendi tussen de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië en de bescherming van taalminderheden in beide landsgedeelten stelde het gemeentelijke referenda voor over het taalgebruik. Hoewel het Compromis niets over de hoofdstad zei, werd er in Brusselse partijkringen geprikkeld gereageerd door August Vermeylen, Louis de Brouckère en Vandervelde, die in het initiatief van Huysmans een aanslag zagen op de partijeenheid. Maar het waren de ontgoochelende verkiezingsresultaten van mei 1929 die de doodsteek gaven aan het voorstel van de Antwerpse volksvertegenwoordiger. In de volgende maanden werkte de BWP aan een radicaler programma, waarin geen sprake was van taalminderheden in Vlaanderen en Wallonië, en dat afweek van Huysmans' eigen opvattingen over culturele autonomie. Evenmin slaagde Huysmans, die in 1931 hoofdredacteur van de Volksgazet geworden was, erin zijn stempel te drukken op de besprekingen van de taalwetten van 1932, die de vernederlandsing van Vlaanderen onomkeerbaar maakten. Zijn eigen voorstel om overgangsklassen in te voeren voor anderstaligen werd door de goedgekeurde onderwijswet in zijn toepassing beperkt.
De verrechtsing van het Vlaams-nationalisme en de groeiende spanningen tussen links en rechts in de jaren 1930 maakten niet alleen de overstap van Herman Vos naar de BWP mogelijk, maar deden Huysmans, die in 1933 Van Cauwelaert was opgevolgd als burgemeester van Antwerpen, van de V.B. vervreemden. Hoewel hij in 1935 nog samen met sprekers van andere partijen het woord voerde op een meeting voor de vernederlandsing van het gerecht, werd vooral in de Antwerpse gemeenteraad duidelijk dat hij op taalgebied op een zijspoor belandde. Ook op het eerste Vlaamsch Socialistisch Congres in 1937 speelde hij geen hoofdrol meer. Inmiddels werd in Vlaanderen door vooraanstaande socialisten propaganda gemaakt voor culturele autonomie. Daarmee werd niet alleen de splitsing van het ministerie van kunsten en wetenschappen bedoeld, zoals Huysmans steeds had voorgestaan, maar ook die van andere departementen. In februari 1939 zorgde Huysmans nog voor opschudding als een van de initiatiefnemers van het zogenaamde Manifest van Antwerpen. Hierin werd de verdediging opgenomen van de bij verstek ter dood veroordeelde activist Adriaan Martens, die door de regering was benoemd als lid van de pas opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België. De beroering die rond de zaak ontstond, deed de burgemeester van Antwerpen terugkrabbelen en bemiddelen voor het ontslag van Martens. Het was de laatste maal dat Huysmans in de V.B. op de voorgrond trad.
Hoewel Huysmans voor de Tweede Wereldoorlog als burgemeester van Antwerpen gedwongen was vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met havenkringen in nazi-Duitsland, verwierf hij een kwalijke reputatie bij rexisten en Vlaams-nationalisten. In 1937 haalde hij zich zelfs de woede van de hele rechterzijde op de hals door tijdens de burgeroorlog als Kamervoorzitter een propagandareis door republikeins Spanje te maken. Omdat hij zich ook in de volgende jaren liet verleiden tot scherpe uitvallen tegen het fascisme, kwam het niet als een verrassing dat hij na de Duitse inval in mei 1940 naar Frankrijk vluchtte. Nog voor de Franse nederlaag vertrok hij naar Engeland om er samen met de liberale minister Marcel-Henri Jaspar de strijd tegen nazi-Duitsland voort te zetten. De komst van de katholieke eerste minister Hubert Pierlot en de socialistische voorman Paul-Henri Spaak maakte een einde aan de hoop op de vorming van een eigen regering, maar hij bleef een belangrijke rol spelen als hoofd van het Belgisch Parlementair Bureau dat in Londen was opgericht door de aanwezige Kamerleden en senatoren.
Ook na zijn terugkeer naar België in september 1944 bleven de links-rechts tegenstellingen zijn politiek optreden domineren. In Antwerpen stonden de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1946 in het teken van de tweestrijd tussen Huysmans en Leo Delwaide, die als oorlogsburgemeester niet verkiesbaar was, maar door zijn echtgenote werd vervangen. De verkiezingen overstegen het plaatselijk belang, niet alleen omdat Huysmans op dat ogenblik aan het hoofd stond van een linkse regering, maar ook door zijn straffe uitspraken tegen een terugkeer van koning Leopold III op de troon. In maart 1947 werd de socialist Lode Craeybeckx burgemeester van Antwerpen en verloor Huysmans het premierschap.
Zijn gespannen verhouding met de rechterzijde bleef niet zonder gevolgen op Vlaams gebied. Naar aanleiding van de dynamitering van de IJzertoren in 1946 klaagde Huysmans het katholieke karakter van het monument aan; hoewel hij inzake het repressievraagstuk opvallend mild was, betreurde hij de weg die de V.B. ingeslagen had. In interviews en in de Kamer stelde hij de taalwetten van de jaren 1930 ter discussie door propaganda te voeren voor een stelsel van veralgemeende tweetaligheid; daarom stond hij in 1945 niet negatief tegenover de invoering van een vrij conversatie-uurtje Frans in het Antwerpse gemeenteonderwijs. Als gevolg van zijn aversie tegen elke vorm van taalparticularisme – dat druiste in tegen zijn kosmopolitisme – reageerde hij in 1962 niet alleen bitter op de verstoring van Franstalige kerkdiensten in Antwerpen en elders, maar verzette hij zich ook tegen de vastlegging van de taalgrens in 1963.
Dat Huysmans, die tot 1965 volksvertegenwoordiger bleef, na zijn dood in de historiografie van de V.B. de plaats kreeg die hij verdiende, heeft hij te danken aan zijn optreden voor de vernederlandsing van het openbaar leven in Vlaanderen. Zijn inzet daarvoor in de socialistische partij voor en na de Eerste Wereldoorlog was beslissend. Maar nog voor de taalwetten van de jaren 1930 werd de socialistische staatsman in radicalisme voorbijgestoken door een nieuwe generatie Vlaamsgezinden, die hamerde op de volledige eentaligheid van Vlaanderen, terwijl hijzelf trouw bleef aan zijn vooroorlogse opvattingen en respect vroeg voor taalminderheden. Nadien kon de Tweede Wereldoorlog en zijn nasleep alleen maar zijn overtuiging versterken dat de V.B. als sociale beweging haar doel aan het voorbijschieten was.
Werken
De Vlaamsche politiek in België, 1916;
'La Belgique stabilisée. Deux points de vue sur la question des langues. Le point de vue flamand', in La Revue des Vivants, nr. 2 (1928), p. 381-389;
'Hoe kan het Vlaamsch cultuurprobleem opgelost worden?', in De Vlaamsche Gids, jg. 20, nr. 3 (1931), p. 118-123;
'Hoe de heer K. Kuysmans de "Vlaamse Beweging nu" ziet', in De Brusselse Post (15 november 1954);
Jeugdherinneringen, 1971.
Literatuur
J. Kuypers, Het werk van K. Huysmans, 1927;
K. Timmermans, Camille Huysmans, 1928;
A. van Laar, Camille Huysmans. Zijn leven, zijn streven, z.j. (1937-1938);
R. Roemans en H. van Assche, Camille Huysmans. Een levensbeeld gevestigd op persoonlijke getuigenissen en eigen werk, 1961;
G. Schmook, 'Camille Huysmans en de Vlaamse Beweging. Een man grijpt in de geschiedenis in', Ons Erfdeel, jg. 12, nr. 1 (1968), p. 107-112;
Bijdragen tot het Camille-Huysmansonderzoek. Etudes de la personnalité de Camille Huysmans, 1971;
D. de Weerdt en W. Geldolf, Camille Huysmans in Brussel, 1974;
B. Lamiroy, 'Huysmans' visie op en werking in de Vlaamse Beweging', in De Vlaamse Beweging tijdens de eerste wereldoorlog. Mededelingen van het colloquium ingericht door de afdeling geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, 1974, p. 63-71;
id., Camille Huysmans tussen socialisme en Vlaamse Beweging. Een evaluatie van zijn Kultuurautonomie 1910-1929, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1975;
D. de Weerdt en W. Geldolf, Camille Huysmans en België tijdens Wereldoorlog I, 1975;
H. Balthazar, 'Koning Albert en de conferentie van Stockholm', in Actes du colloque Roi Albert. Handelingen van het colloquium Koning Albert, 1976, p. 101-119;
H. van Daele, Camille Huysmans en het onderwijs, 1976;
H. Balthazar en J. Gotovitch, Camille Huysmans te Londen, 1978;
D. de Weerdt en W. Geldolf, Camille Huysmans en de cultuur, 1979;
I. Adriaensen, Camille Huysmans en de Vlaamse Beweging, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1986;
J. Hunin, 'Tussen sociaal-democratie en marxisme: Camille Huysmans en het Belgisch socialisme voor de Eerste Wereldoorlog', in Handelingen van de KZMTLG, jg. 47 (1993), p. 239-256;
id., 'Van Brussel naar Antwerpen. De verhuis van Camille Huysmans na de Eerste Wereldoorlog', in Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 77, nr. 3-4 (1994), p. 223-237;
id., 'Between Germanophobia and Anglophilia. The Belgian Statesman Camille Huysmans and the Second World War', in La Résistance et les Européens du Nord. Het Verzet en Noord-Europa (Handelingen van het colloquium van het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog), 1994, p. 69-85;
L. Wils, 'Bormsverkiezingen en Compromis des Belges. Het aandeel van regerings- en oppositiepartijen in de taalwetgeving tussen beide wereldoorlogen', in L. Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en geschiedenis, 1994, p. 321-383.
Verwijzingen
zie: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, antisemitisme, Antwerpen-stad, Drie Kraaiende Hanen, Karel van de Woestijne.