Hiel, Emanuel (eigenlijk Emmanuel)

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Sint-Gillis-Dendermonde 31 mei 1834 – Schaarbeek 27 augustus 1899).

Was de zoon van een tuinierder en bracht zijn jeugd door in Dendermonde, waar hij de gemeenteschool volgde en daarna de titel van 'ondermeester' verwierf. Na korte tijd steenhouwer te zijn geweest, werd Hiel in 1853 klerk in een touwslagerij en in 1856 boekhandelaar. In 1857 verhuisde hij naar Brussel, werd tolbeambte en, na de afschaffing van het stedelijk octrooirecht in 1860, beambte in het 'Vlaamsch Bureau' van het ministerie van binnenlandse zaken, dat onder leiding stond van Désiré Delcroix. In 1867 werd hij leraar voor declamatie aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Vanaf 1869 was hij ook secretaris-bibliothecaris van het Koninklijk Nijverheidsmuseum. Hiel werd lid van de Brusselse vrijmetselaarsloge Les Amis philanthropes (1868), van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (1869), liberaal gemeenteraadslid te Schaarbeek (1879-1884) en lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde-KVATL (1886). Aan zijn graf werden lijkredes uitgesproken door onder meer N. de Tière, Juliaan de Vriendt, Prosper van Langendonck (1862-1920), Willem Gijssels, K. Bogaerd, Frans Reinhard. In 1907 werd zijn standbeeld onthuld te Schaarbeek.

Hiel debuteerde in 1855 in de Gazette van Dendermonde en kreeg aanmoediging van zijn stadgenoot Prudens van Duyse, bij wiens oom, dr. Van Duyse, vader Hiel een tijdlang tuinier was. Te Brussel maakte hij kennis met flaminganten als Michiel van der Voort en de latere hoogleraar Alfons Willems, die hem van lectuur voorzag en hem vermoedelijk introduceerde in de vereniging Vlamingen Vooruit, in wier jaarboekje voor 1859 de dichter Hiel reeds vertegenwoordigd is (naast onder meer Julius de Geyter, Geeraard-Jan Dodd en Emiel Moyson). De vriendschap met Moyson en de democratische geest van de Brusselse vereniging brachten hem ertoe zijn eerste bundel, Looverkens bij onze stambroeders de Hoogduitschers geplukt (1859, onder pseudoniem van G. Hendrikssone), uit te geven ten bate van de stakende Gentse wevers. De bundel, die vertalingen van Bodenstedt, Düringsfeld, Geibel, Heine, Lenau en Uhland bevat, wijst ook op zijn Germaanse sympathieën en oriëntering, die hem na de Frans-Duitse oorlog van 1870 inspireerden tot het – door Klaus Groth in het Duits vertaalde – huldevers Hoe zullen wij u danken, o Duitsche broederschaar en die hem nog in 1894 een Ode aan Bismarck ingaven. In 1883 woonde hij overigens de onthulling van het Germania-standbeeld, het zogenaamde "Niederwalddenkmal", bij, dat in de buurt van Rüdesheim was opgericht om de overwinning van 1870-1871 te vereeuwigen.

De Vlaamsgezindheid van Hiel, die in de Brusselse cafés een legendarische figuur was – onder meer door zijn weigering Frans te spreken of te verstaan – uitte zich in honderden gelegenheidsgedichten, strijdliederen, historische evocaties (onder meer Breidel en De Coninc) enzovoort. In zijn bedrijvigheid in verenigingen als het Willemsfonds, De Distel, het Kunstgenootschap van Brussel, Geen Taal Geen Vrijheid, De Vlaamsche Wacht (waarvoor hij het Wachtlied schreef) en in zijn medewerking aan bladen en tijdschriften als het Nederduitsch Tijdschrift (sinds 1868 Nederlandsch Tijdschrift, waarvan hij in 1867-1868 de leiding had), De Zweep, Flandria, Het Laatste Nieuws en andere. In 1876 was hij secretaris van het 15de Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres. In 1879 werd hij, met Jacob F. Heremans, Arthur Wauters en Willems, lid van de commissie voor de Nederlandstalige straatnamen te Brussel.

Van de grootste betekenis was zijn omgang, sinds 1864, met de uit Parijs teruggekeerde Peter Benoit. Het radicale en in het volk wortelende flamingantisme van Hiel, gepaard aan een ondogmatische vrijzinnigheid, beïnvloedde Benoit diepgaand. Hiel werd tevens Benoits tekstdichter: de oratoriums Lucifer (1865) en De Schelde (1867) en een groot aantal liederen, waartoe ook populair geworden fragmenten als Het Lied der Vlamingen (Waar Maas en Schelde vloeien, uit De Schelde) gerekend moeten worden.

Werken

L. Hiel (ed.), Volledige Werken, 6 dln., 1933-1934.

Literatuur

H. Baccaert, Emanuel Hiel. Zijn leven en zijn werk, 1909; 
Omeros (= H. Hiel), Hieliaden ofte Uilenspiegelarijen van Dichter Emanuel Hiel, 1929; 
M. Sabbe, 'Benoit en Hiel', in Verslagen en Mededelingen van de KVATL (1934), p. 749-756; 
A. Corbet, 'Peter Benoit en de Vlaamsche letteren', in Dietsche Warande en Belfort, jg. 86, nrs. 1-6 (1941); 
H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, III, 1964; 
E. Willekens, Emanuel Hiel, dichter en flamingant tussen Dender en Zenne 1834-1899, 1984.

Verwijzingen

zie: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1, tweede links achter), muziek.

Auteur(s)

Ludo Simons