Hermans, Ward (eigenlijk Cornelis Edouard)
(Turnhout 6 februari 1897 – Deurne 23 november 1992).
Meldde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog in januari 1915 vrijwillig aan voor het Belgisch leger en zat als soldaat van augustus 1915 tot mei 1918 aan het IJzerfront in de 2de infanteriedivisie. Hermans geraakte er al heel vroeg ontgoocheld over de taaltoestanden. Zo werd hij actief in de Frontbeweging als medewerker van Ons Vaderland (1914-1922), waarin hij artikels en gedichten schreef, voor het eerst onder het pseudoniem van IJzergalm. Zijn bijdragen werden vaak gecensureerd door de Militaire Veiligheid. In juli 1918 werd hij om politieke redenen naar het Houthakkerspeloton van de Orne verzet waar hij bleef tot 13 maart 1919. Pas in juli 1919, na de Interpellatie van de drie Van's, werd hij gedemobiliseerd.
Hermans kwam fel geradicaliseerd uit de oorlog. Hij werd een van de drijvende krachten achter het Verbond der Vlaamse Oud-strijders (VOS) in het arrondissement Mechelen en hij wierp zich snel in de strijd voor amnestie voor gestrafte activisten. Hij werd er ook actief in Het Vlaamsche Front, hield honderden meetings in heel het land waarbij hij zich tot een onstuimig en meeslepend redenaar ontpopte en als 'Houthakker van de Orne' veel bijval genoot. Zijn populariteit mag blijken uit het feit dat de VOS-afdeling Lier in 1924 een borstbeeld van Hermans liet beeldhouwen. Toen hem dit plechtig zou worden overhandigd op 29 juni 1924 en de VOS door de Lierse straten trok, leidde dit tot rellen met de rijkswacht die aandacht kregen in de nationale pers en die als een uiting van de groeiende radicalisering werden gezien. Het baart dan ook geen verwondering dat Het Vlaamsche Front hem vroeg de Kamerlijst in het arrondissement te trekken. Dat gebeurde voor het eerst in 1925. Hermans kon niet meteen voor een gevoelige electorale vooruitgang zorgen en werd niet verkozen.
Hermans verdiende tot die tijd zijn brood hoofdzakelijk als journalist voor onder meer De Schelde (1919-1936). Hij publiceerde tevens essays, boeken en drie dichtbundels, onder meer Gedichten van Liefde en Strijd (1919) waarin hij zijn ervaringen als Houthakker aan de Orne verwerkte. Zijn poëzie stond ten dienste van zijn politiek engagement.
Intellectueel onderging Hermans een hele evolutie. Aanvankelijk stond hij onder invloed van de Clarté-groep, wat blijkt uit zijn boeken De Geestelijke Zwerftocht (1922) en Het Treurspel voor Recht en Beschaving (1923). Het waren zwaar op de handse, soms bevlogen betogen die evenwel gebukt gingen onder een gebrek aan coherentie en diepgang. Hermans noemde zich een christelijk socialist en pleitte voor Godsvrede. In 1923-1924 nam hij deel aan de door Lodewijk Dosfel geleide polemiek over nationalisme en katholicisme en publiceerde in De Schelde een later gepubliceerde artikelenreeks onder de titel "Een woord aan de R.C. Vlaamsche Nationalisten" (1924), waarin hij onder meer de Godsvredegedachte verdedigde, de staatskatholieke standenpartij aanviel en tegelijk pleitte voor een katholieke herstelbeweging. Hij onderging daarbij de invloed van Wouter Lutkies Aristo aan wiens Opbouwende Staatkunde hij meewerkte. Hermans stond tevens in nauw contact met Odiel Spruytte. Hij volgde in 1925 als vrije student de Practische Sociale Leergang te Leuven. Zijn opgedane ervaring verwoordde hij in Maatschappelijke en Moreele Conflicten (1926). Hij nam afstand van het socialisme. Tegelijk rezen de eerste twijfels over de democratie en het pacifisme.
Hermans evolueerde geleidelijk in de richting van een revolutionair nationalisme. In 1926 was hij nog aanwezig op een congres te Clervaux met als thema "Christendom en vrede". In 1927 polemiseerde hij met de pacifist Armand Suls in De Schelde. Hermans bleek onder invloed te zijn gekomen van Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes. Het werd hem duidelijk dat de Vlaamse ontvoogdingsstrijd een belangrijk internationaal-politiek facet vertoonde en hij legde zich toe op de studie van de internationale politiek en diplomatieke geschiedenis. Zijn belezenheid terzake resulteerde in tientallen goed gedocumenteerde, maar fel polemische en niet altijd goed doordachte essays. In 1927 publiceerde hij Avondland. Idee en Vlaanderen waarin hij het falen van het argeloze pacifisme constateerde. Dit laatste verwijderde hem van het VOS. In 1926 publiceerde hij De Deemstering der Europese Beschaving waarin hij de schuldvraag aangaande de Eerste Wereldoorlog aankaartte. Hermans werd een objectief bondgenoot van de Duitse revanchisten. Hij geraakte ook verward in een intrigespel van geheime diensten. Begin 1929 was hij betrokken bij de geruchtmakende affaire van de Utrechtse documenten waarbij hij in een valstrik liep van de Belgische Militaire Veiligheid die hem via een dubbelagent een vervalst protocol van Frans-Belgische stafbesprekingen doorspeelde. Hermans meende een slag te kunnen slaan in de strijd tegen het Frans-Belgisch Militair Akkoord, maar moest naar Nederland vluchten toen bleek dat het om een vals stuk ging. Hoewel Hermans slechts een pion was in een complexe intrige en hij door de Belgische justitie niet eens vervolgd werd, kreeg hij bij zijn volgelingen het imago van een tot alles bereid zijnde idealist. Bij andere medestanders, vaak aan de top van de partij, bevestigde hij zijn reputatie van iemand die zich in nesten werkte door zijn eigengereid optreden en onbezonnen radicalisme.
Electoraal berokkende de affaire-Hermans alvast geen schade. Bij de verkiezingen van mei 1929 deelde zijn arrondissement in de Vlaams-nationalistische overwinning. Hermans behaalde ook een persoonlijk succes met 870 voorkeurstemmen en werd verkozen in de Kamer. Zijn optreden in het parlement deed zijn reputatie alle eer aan. Het was een aaneenschakeling van incidenten. Het begon met zijn weigering de eedformule uit te spreken. Hij interpelleerde over uiteenlopende onderwerpen, vaak over het Frans-Belgisch Militair Akkoord. Zijn interventies waren radicaal anti-Belgisch. Zijn rede naar aanleiding van de Eeuwfeesten werd uit de Handelingen geschrapt. In december 1931 geraakte hij in de verlegenheid toen aan het licht kwam dat hij plagiaat had gepleegd in een parlementaire redevoering. In november 1931 keerde hij zich tegen het door Herman Vos uitgewerkte wetsvoorstel van Federaal Statuut, nadat hij het eerst mee ondertekend had. In de brochure Federalisme en Groot-Nederland verantwoordde hij zijn ommezwaai. Hermans' relatie met zijn fractiegenoten geraakte grondig verstoord toen hij openlijk steun verleende aan het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso). In mei 1932 werd hij uit de fractie gestoten en in 1934 nam hij om dezelfde reden ontslag uit het IJzerbedevaartcomité waarin hij sedert de jaren 1920 zetelde. In juli 1930 kreeg Hermans het aan de stok met kardinaal Ernest-Joseph van Roey, nadat hij in De Schelde van 15 juli 1930, diens herderlijke brief, waarin trouw aan de Belgische staat tot katholieke plicht werd verheven, had gehekeld. Hermans werden de sacramenten ontzegd, tenzij hij zijn "oneerbiedige uitlatingen" herriep. Hermans, verkozen in een hoofdzakelijk katholiek arrondissement, boog en herriep openlijk alle oneerbiedige uitlatingen in het artikel.
Hermans' politieke radicalisering veroorzaakte zware spanningen in zijn eigen arrondissement. In 1931 trok hij het beheer en de redactie van het lokale Vlaams-nationalistische blad De Klauwaert naar zich toe tegen de wil van het arrondissementele bestuur. Einde 1931 stichtte hij het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) met een radicaal-rechts en Diets profiel. De meer gematigde Vlaams-nationalisten keerden zich tegen Hermans en zochten aanluiting bij de Vlaamsch Nationale Volkspartij (VNVP). Bij de verkiezingen van 1932 stonden beide groepen tegenover elkaar. Hermans haalde 4,3% de VNVP 2,2%. Hermans verloor zijn Kamerzetel. Hij stond politiek geïsoleerd, maar beschikte in zijn streek over een schare onvoorwaardelijke volgelingen, de 'Hermanisten' genaamd. Zij volgden hem toen hij einde 1932 toetrad tot het Verdinaso en toen hij in 1934 een Dinaso- Oppositieblok oprichtte, nadat hij uit het Verdinaso werd gezet toen hij zich niet neerlegde bij de Nieuwe Marsrichting. Er rezen al eerder spanningen tussen hem en leider Joris van Severen omdat die de publicatie van zijn pro-Duitse geschriften had verboden.
Met de verkiezingen van 1936 in zicht zocht Hermans een nieuw politiek onderkomen. Er kwam een toenadering tot het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) van Staf de Clercq onder druk van Thomas Debacker, de leider in het naburige arrondissement Turnhout die betrouwbare electorale partners zocht. Hermans, die zich in artikels en brochures als Het boek der stoute waarheden als een bewonderaar van het nationaal-socialisme en een antisemiet (antisemitisme) had opgeworpen, was echter persona non grata voor gematigde VNV'ers. Met name fractieleider Hendrik Borginon, die in 1936 in Antwerpen de Vlaamsch Nationaal Blok-Kamerlijst trok, stelde zijn veto daarin gevolgd door de Antwerpse Frontpartij met wie hij een kartel vormde. Toen De Clercq doorzette en Hermans op de positie van lijsttrekker in Mechelen plaatste, slikte Borginon zijn veto in. Hermans' lijst behaalde 7,5%. Hij werd niet herkozen.
In april 1936 was Hermans tot VNV-arrondissementsleider benoemd. Buiten zijn arrondissement kon Hermans als vast medewerker van Volk en Staat invloed uitoefenen. Hij schreef onder meer buitenlandse reportages, waarvan sommige in boekvorm werden uitgegeven. Hij kwam spoedig in conflict met De Clercq omdat hij al te opzichtig het nationaal-socialisme verdedigde en zich niet stoorde aan de voorzichtige koers van het VNV. Hermans kon zijn gang gaan doordat Herman van Puymbrouck, hoofdredacteur van Volk en Staat, op dezelfde lijn zat. Samen met hem probeerde hij achter de schermen De Clercq te compromitteren bij de Duitse instanties die Volk en Staat financieel steunden. Hij had ook contacten met agenten van de Sicherheitsdienst, onder meer via zijn journalistiek werk tegen de Belgische bezetting van de Oostkantons. Hermans was correspondent van een aantal Duitse dagbladen.
In 1939 werd hij weer in de Kamer gekozen. Hij haalde 1143 voorkeurstemmen en zijn lijst sprong naar 12%. De vooruitgang was gedeeltelijk te danken aan een samenwerking tussen Hermans en het Boerenfront. In het parlement sprak hij opnieuw hevige anti-Belgische taal, pleitte voor amnestie voor gestrafte oud-strijders en bekritiseerde de Belgische buitenlandse politiek. Tegenstanders noemden hem een Duitse agent.
In mei 1940 werd Hermans door de Belgische Staatsveiligheid opgepakt en naar Frankrijk gedeporteerd waar hij opgesloten werd in het kamp van Le Vernet (Spooktreinen). Op 7 augustus 1940 was hij terug in het land. Hij nam in oktober 1940 ontslag uit het VNV en richtte samen met René Lagrou, met wie hij al voor de oorlog politiek samenwerkte, de Algemeene-SS-Vlaanderen op. In december 1940 werd hij hoofdredacteur van De SS-Man, waarin hij zijn groot- Duitse overtuiging verkondigde. Hermans reageerde ook tegen het Militaire Bestuur dat het VNV steunde. In mei 1941 werd zijn positie onmogelijk en week hij uit naar Berlijn waar hij onder meer correspondent werd van Het Vlaamsche Land en later van De Gazet en De Vlaamsche Post, bladen die de strekking van de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap verkondigde, de groot-Duitse organisatie waarvan Hermans ook lid was. Hij werd tevens ambtenaar bij het Volkspolitische Amt van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterspartei (NSDAP), belast met propagandavoering bij de Vlaamse arbeiders in Duitsland. Voor zijn vertrek naar Duitsland speelde Hermans nog een rol in de vrijlating van de Vlaamse krijgsgevangenen. Hoewel deze vrijlating reeds vroeger door Adolf Hitler was bevolen, kon Hermans via bemiddeling van Rudolf Hess de vrijlating bespoedigen.
Bij de Duitse ineenstorting dook Hermans onder in Berlijn waar hij in november 1946 werd aangehouden door de Britten. Hij was toen al door de Mechelse krijgsraad bij verstek ter dood veroordeeld. Het vonnis van de krijgsraad, na het proces op tegenspraak, bracht de straf terug tot levenslange opsluiting en 10 miljoen frank schadevergoeding. Hermans' inzet voor de vrijlating van de Vlaamse krijgsgevangenen werd als verzachtende omstandigheid aanvaard. Het vonnis werd bevestigd in beroep. Op 13 mei 1955 kwam hij vervroegd vrij. In de cel schreef hij honderden gedichten en zijn apologie, die in 1965 onder de titel Socratische gesprekken: de zelfmoord van het Westers Burgerdom verscheen.
Na zijn vrijlating bleef Hermans actief als essayist, dichter en romanschrijver. De bestseller Jan van Gent behandelde de strijd aan het oostfront, Land van Onan Cyclopië, zijn ervaringen in de Belgische gevangenis. Vanaf de jaren 1960 trad hij weer op als voordrachtgever. Hij was nog te zien als eregast op de IJzerbedevaarten. Zijn politieke rol was evenwel uitgespeeld, ook al omdat hij het nationaal- socialisme bleef verheerlijken. Hermans werd gehuldigd ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag door het Pater Stracke Noodfonds (Desiderius A. Stracke), bij zijn 85ste verjaardag door Were Di op initiatief van Dietsland Europa, bij zijn 90ste verjaardag door het Vormingsinstituut Wies Moens en VOS-Antwerpen.
Werken
Behalve zijn journalistiek werk publiceerde Hermans 14 poëziebundels en een 70-tal boeken en brochures. De belangrijkste zijn: Gekluisterde verzen. Satiren en balladen, z.j.;
Gedichten van Liefde en Strijd, 1919;
Liederen bij nacht en bij dageraad, 1921;
De geestelijke zwerftocht, 1922;
Het treurspel voor recht en beschaving, 1923;
Een woord aan de R.C. Vlaamsche Nationalisten met "Een open brief" aan zijn E. Cardinaal Mercier, 1924;
Het bevolkingsvraagstuk in België, 1926;
De deemstering der Europeesche beschaving, 1928;
De Europeesche oriënteering van het Vlaamsche Nationalisme, 1928;
Het Fransch-Belgisch geheim accoord. Verweerschrift, 1929;
Belgien vor dem Weltgericht, 1929;
Wat is en wat wil het Vlaamsch nationalisme, 1931;
Federaal Statuut en Groot- Nederland, 1931;
De crisis in het Vlaamsch Nationalisme, 1933;
Jodendom, marxisme en wereldheerschappij, 1933;
Het zwartboek van de Belgische oorlogsgruwelen 1914-1918, 1934;
Het Boek der Stoute Waarheden. West-Europeesche perspectieven, 1935;
Jodendom en communisme zonder masker. Nog stoute waarheden, 1936;
Van Eger tot Jasina. 100 dagen in Tsjecho-Slowakije, 1938;
Le Vernet d'Ariège. Van het Belgisch Parlement naar het Fransch concentratiekamp, 1940;
Deutsch flämische, Vlaamsch-Duitsche Harmonie, 1943;
Liederen voor mijn volk, 1944;
Jan van Gent, 1962;
Poëzie achter tralies, 1964;
Het land van Onan Cyclopië, 1964;
Socratische gesprekken. De ondergang van het Westers burgerdom, 1964;
Waarom het echt onmogelijk was, 1971.
Literatuur
Het proces Ward Hermans, 1949;
G. Provoost, Ward Hermans, 1977;
Huldealbum Ward Hermans, 1982;
E. Truyens (ed.), Huldeboek Nestor Gerard - Ward Hermans, 1987;
B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933- 1945, 1994;
Th. van Hemeledonck, De geschiedenis van het Vlaams-nationalisme in het arrondissement Mechelen van 1920 tot 1940: Van democratische Frontpartij tot autoritair VNV en het fascistoïde Verdinaso, VUB, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1994.
Verwijzingen
zie: antisemitisme, Antwerpen-provincie, dienstweigering, Houthakkers, Katholieke Vlaamsche Volkspartij Turnhout.