Hermans, De

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

naam voor de leden van een flamingantisch geheim genootschap uit de jaren 1843- 1844.

Naar alle waarschijnlijkheid ontstond de broederschap van De Hermans onder impuls van Hendrik Conscience. De naam verwees naar Hermann, hoofd van de Cherusken, of Arminius zoals hij in Tacitus' Annalen genoemd wordt, die in 9 na Christus Varus en zijn Romeinse legioenen in het Teutoburgerwald versloeg. In de Duitse romantische literatuur kreeg Arminius tijdens de napoleontische oorlogen de gestalte van een nationale held. In Vlaanderen sprak zijn figuur vermoedelijk eerst in 1843 tot de verbeelding, toen dat jaar overal in Duitsland het duizendjarige bestaan van het Duitse Rijk werd gevierd en hij van dit laatste als een illustere voorzaat werd beschouwd, wegens zijn gewapend verzet (Hermann betekent heirman of strijder) tegen de Latijnse overheersing.

In Antwerpen waren behalve Conscience als Hermans ook Jan J. de Laet, Theodoor van Ryswyck, Pieter F. van Kerckhoven, Domien Sleeckx, Eduard ter Bruggen en Jaak van de Velde lid. Te Gent behoorden Ferdinand A. Snellaert, Philip M. Blommaert en Jules de Saint-Genois des Mottes tot het genootschap. Zoals onder meer blijkt uit een brief van 21 november 1843 van Conscience aan Snellaert beoogde men een beweging tot stand te brengen die zich, over de bestaande partijgrenzen heen ("Er zyn Catholyke, liberale, democratische, orangistische en Leopoldistische Hermans; maer allen dezen zyn eerst en bovenal Vlaemsch"), onvoorwaardelijk voor de Vlaamse herwording en de belangen van het Nederlands zou inzetten.

De belangrijkste concrete verwezenlijking van de actievoerders was de oprichting van Vlaemsch België, het eerste Vlaamse dagblad (1844), al besliste dit initiatief meteen ook over het voortbestaan van de 'hermanische' beweging zelf. Zolang de krant overleefde, bleef de eendracht onder de leden gehandhaafd. Toen zij reeds eind november 1844 ter ziele ging, traden onenigheid en politieke tegenstellingen steeds duidelijker aan het licht. In de loop van 1845 hield het genootschap dan ook praktisch op te bestaan.

Deze teloorgang betekende echter geenszins het einde van dergelijke 'verbroederingen'; daarvoor was de fascinatie die van geheime genootschappen op romantische geesten als Conscience en de zijnen uitging, veel te groot. Naar alle waarschijnlijkheid vormden het flamingantische genootschap De Toekomst (1844-1845) en daarin het mysterieuze Heilig Verbond dan ook een voortzetting van de 'hermanische' broederschap. Zolang de V.B. nog een literaire beweging was, participeerde zij immers aan de romantiek; in het Europa van die romantiek waren, naar het voorbeeld van de maçonnieke loges, maar vooral in het voetspoor van de Carbonari-beweging, geheime actiegroepen en cenakels aan de orde van de dag.

Literatuur

A. Jacob, Briefwisseling van, met en over Hendrik Conscience uit de jaren 1837 tot 1851, II, 1914; 
H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, II, 19712.

Auteur(s)

Karel Wauters