Grootjans, Frans
(Wilrijk 24 januari 1922).
Behaalde het diploma van licentiaat in de handels- en consulaire wetenschappen aan de Rijkshandelshogeschool Antwerpen (1945). Grootjans was actief bij de liberale studenten en werd nationaal voorzitter van de Liberale Jonge Wacht (1946). Van 1949 tot 1954 was hij liberaal raadslid in de Antwerpse provincieraad. Op 11 april 1954 werd hij Kamerlid voor het arrondissement Antwerpen; hij bleef dat tot in 1987. In 1966-1968 was hij minister van nationale opvoeding in het katholiek-liberale kabinet-Paul vanden Boeynants-Willy de Clercq. In 1974 werd hij minister van Staat. In 1985 werd hij, door het vertrek van De Clercq naar de Europese Commissie, kortstondig minister van financiën. In 1987 verkoos de Vlaamse Gemeenschapsraad hem tot haar voorzitter.
Grootjans was gedurende zijn hele politieke loopbaan tevens journalist, eerst in 1946 op de Antwerpse redactie van Het Laatste Nieuws, daarna vanaf 1957 als redacteur, nadien als directeur, van het Antwerpse dagblad De Nieuwe Gazet. Deze machtspositie in een Vlaamsgezind persorgaan verklaart dat hij in 1954 een parlementair mandaat kon verwerven zonder steun van de door Franstaligen beheerste Association Libérale d'Anvers, zoals tot dan toe de regel was.
Grootjans verdiende zijn sporen als Vlaamsgezinde reeds in zijn studentenjaren als preses van de Nederlandse Studentenkring aan de Antwerpse Rijkshandelshogeschool. De doorbraak van de Vlamingen in het politiek personeel van de liberale partij realiseerde hij via zijn krant, via het Willemsfonds en via het Liberaal Vlaams Verbond (LVV), waarvan in 1960 voor het eerst sinds Julius Hoste (jr.) een medestander (De Clercq) lid werd van de regering. In 1961 lanceerde Grootjans in Het Volksbelang de slagzin: "Het liberalisme in Vlaanderen zal Vlaams zijn, of niet zijn." Tegen de unitaristische koers van Omer Vanaudenhove kon deze strekking toen echter nog niet optornen, en in 1965 moesten Grootjans en de andere parlementsleden van het LVV node diens voor Vlaanderen ongunstige 'Taalvergelijk van Luik' aanvaarden. Deze tactische toegeving bracht in 1966 wel drie LVV'ers, onder wie Grootjans, in de regering-Vanden Boeynants. Het was de eerste stap naar een reële machtsuitoefening van Vlaamsgezinde Vlamingen binnen de liberale partij, én in de Belgische politiek. Met zijn liberale medeministers zorgde Grootjans voor de publicatie van de uitvoeringsbesluiten van de taalwetgeving, voor de invoering van de taalinspectie en voor de besluiten die de taalwetten van 1962 en 1963 uitvoerbaar moesten maken. Zo kon de Vaste Commissie voor Taaltoezicht haar bij wet opgelegde taak vervullen. De taalwetten voorzagen ook in de oprichting van tien Nederlandstalige scholen in het Brusselse en Grootjans gaf opdracht tot het ophefmakende rapport-Kint, waarin werd nagegaan waar in de Brusselse agglomeratie gebrek was aan Nederlandstalig onderwijs. Hij legde verder de basis tot de polyvalentie-idee van het latere Vernieuwd Secundair Onderwijs (VSO).
In de breed-maatschappelijke emancipatiebeweging van 1968 zag Grootjans een unieke kans voor een ethisch-progressief liberalisme, waarvoor zijn partijgenoten in Brussel en Wallonië echter niet meteen warmliepen. Tegelijkertijd gaven de verkiezingen van 1968 de belgicistische formule van Vanaudenhove ongelijk. Als goed strateeg maakte Grootjans van deze twee premissen gebruik om de taalkundige splitsing van de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) door te voeren. In 1970 kwam er een eigen Vlaamse vleugel, in 1971 een door hem opgesteld Manifest van de Vlaamse liberalen, in mei 1972 een formele Vlaamse PVV. Toen de liberalen in 1973 in de regering traden, werd Grootjans hun gezaghebbende voorzitter. Dit gezag liet hem toe in liberale kring het taboe te doorbreken dat tot dan woog op de noties regionalisatie en federalisme. Grootjans voegde daar echter een belangrijk voorbehoud aan toe, namelijk de vrijwaring van de levenskansen van de vrijzinnige minderheid in Vlaanderen, die veiliggesteld moesten worden via een Cultuurpact. Hij koppelde daaraan tevens de idee dat dit nieuwe Vlaanderen moest getuigen van een grotere mentale openheid, wars van censuur en ethische betutteling. Op het door hem in 1972 belegde ethisch congres van de PVV stond voor het eerst de idee van liberalisering van abortus centraal. Andere van zijn congressen, over de ontvetting van de staat, de vrije onderneming en het doorbreken van het BRT-monopolie, kondigden het neoliberalisme van Guy Verhofstadt aan, met deze belangrijke nuance dat een ander cruciaal congres in 1976 pleitte voor sociaal liberalisme in de pure lijn van Lord Beveridge. Deze volwassen aanpak sloeg volgens Grootjans bij het kiezerspubliek onvoldoende aan: hij nam in 1977 dan ook ontslag als voorzitter. Hij was eveneens ontgoocheld over de geringe respons op zijn in 1973 gelanceerde idee van een grote Centrumpartij, als antwoord op de travaillistische oproep van Leo Collard uit 1969. Grootjans' ideologische activiteiten gingen na 1977 nochtans onverminderd door als journalist. Hij bleef ook synthese-teksten produceren die de partijstrategie fundamenteel oriënteerden, zoals die over de sociale correcties bij het neoliberalisme in de speech in het von Mises-instituut in 1984.
Werken
De vrijzinnigheid in Vlaanderen, 1963.
Literatuur
D. Peeters, Frans Grootjans, 1975;
W. Prevenier en L. Pareyn, 'De oprichting van de PVV/PLP en haar gevolgen (1958-1969)', in A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het liberalisme in België, 1989, p. 331-340;
W. Prevenier, 'De taalkundige splitsing (1968-1979)', in A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het liberalisme in België, 1989, p. 341-352;
H. Gaus (ed.), Politiek biografisch lexicon, 1989;
W. Prevenier, 'De betekenis van Frans Grootjans in het politieke bestel', in Frans Grootjans aan het woord. Terublik in zorg en hoop, 1990, p. 11-36;
L. Hancké, 'Laudatio Frans Grootjans', in De Vlaamse Raad huldigt, 10 juli 1991, p. 7-9.