Groot-Nederlandse Studentencongressen

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

De contacten tussen de studenten in Noord- en Zuid-Nederland dateren uit de tweede helft van de 19de eeuw. In 1869 vroeg de Almanakredactie van de Gentse studentenvereniging 't Zal wel gaan om medewerkers uit Noord en Zuid. Goed twintig jaar later waren er in Groningen, Leiden en Utrecht bloeiende studentenafdelingen van het Willemsfonds en al eerder, in 1879, had Albrecht Rodenbach te Leuven verklaard dat de scheiding tussen Noord en Zuid onaanvaardbaar was. Zo vond ook de stichting van het Algemeen-Nederlands Verbond in 1895 in veel universiteitssteden weerklank en werden er studentenafdelingen opgericht. Marten Rudelsheim wilde deze reeds dadelijk in een gemeenschappelijke Groot-Nederlandse organisatie onderbrengen (De Goedendag, 12 november 1895).

Van belang waren ook de door Julius Mac Leod gestimuleerde wetenschappelijke studentencongressen. Enerzijds dienden zij voor de propaganda voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en voor wetenschapsbeoefening in de Nederlandse taal, anderzijds bevorderden zij het contact tussen de studenten uit Vlaanderen en Nederland. Deze congressen vonden in de periode 1899-1906 geregeld plaats. De strijd der stelsels voor de vernederlandsing te Gent onderbrak ze; pas in 1911 vond het achtste congres plaats. Tijdens dit congres kwam Pieter Geyl, toen nog student, met de V.B. in aanraking.

Ondertussen schreven Vlaamse studenten al geregeld in het Nederlandse algemene studentenblad Minerva over hun problemen en ideeën. Toch bleven de contacten naar verhouding beperkt, al hebben zij evenals de sedert 1905 gehouden vakantieleergangen (een Leids initiatief) een klein deel van de jonge Noord-Nederlandse intelligentsia in aanraking gebracht met Vlaanderen.

De lange reeks Groot-Nederlandse Studentencongressen begon pas in 1910. De Vlaamse studentenkring van de Rijkshogere Handelsschool te Antwerpen vierde haar vijfde lustrum en belegde ter ere van dit feit een congres voor studenten uit de Nederlanden. Camiel Haegeman en Jef de Smet organiseerden het congres. Hier kwam ook nauwe samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse studentenorganisaties tot stand. Het Algemeen Nederlandsch Studentenverbond (ANSV) werd opgericht met als doel "de toenadering tusschen de studeerenden van den Nederlandschen stam aan inrichtingen van Hooger Onderwijs te bevorderen".

Nog in hetzelfde jaar (september 1910) vond een tweede congres te Leiden plaats. Bij de volgende congressen waren de voorzitters, August van Cauwelaert te Leuven, Jan te Winkel te Amsterdam en Marcel Minnaert te Gent. Naast de 'kroegjool' en de 'tonzittingen' werd de nadruk gelegd op informatie over de taalstrijd en de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Van het begin af werd op de congressen ook Zuid-Afrika om zijn taal en cultuur in het 'stamverband' betrokken. De congressen werden door steeds meer Noord-Nederlanders bezocht. Aanvankelijk trokken enkele tientallen studenten naar het Zuiden, maar in 1914 mocht men in Gent 110 deelnemers uit Nederland begroeten.

Deze contacten, hoe weinig omvangrijk nog, hebben in en na de Eerste Wereldoorlog hun waarde bewezen. Er kwam een generatie aan bod die een strijdbare houding van de Noord-Nederlandse samenleving ten behoeve van Vlaanderens noden voorstond. Men denke hierbij aan de hulp die men de activisten bood en aan het ontstaan van De Dietsche Bond.

Na de Eerste Wereldoorlog waren de contacten in het begin moeilijk te leggen. Nederland en België verkeerden op minder goede voet met elkaar en de houding van de Belgische overheid tegenover Vlaanderen liet veel te wensen over.

Toch vond onder moeilijke omstandigheden in 1920 te Leuven weer een congres plaats. Het gemeentebestuur weigerde elke medewerking, zodat er geen zaalruimte was. Men vergaderde op een zolder en het congres ging de geschiedenis in als het 'zoldercongres'. Ondertussen vond men in het Noorden dat het ANSV niet meer voldeed. Herman Cohen Stuart probeerde de zaak nog nieuw leven in te blazen en in 1921 lukte het nog een congres te Delft te organiseren. Hier was de traditionele algemene voordracht te beluisteren, nu van W. Gunning over Opvoeding en Onderwijs en voorts een lezing van Edmond van Dieren over Vlaanderen en van J.W. Pont over Zuid-Afrika.

In juli 1922 werd het ANSV echter opgeheven en werd het Dietsch Studentenverbond (DSV) gesticht.

Het DSV, dat het ideaal van een politiek Groot-Nederland in zijn vaandel voerde, werkte zeer nauw samen met het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond (AVHV). Beide organisaties hebben de congressen voortgezet. De uiterlijke vorm bleef gehandhaafd, maar qua inhoud kregen de congressen een fellere en meer politieke kleur.

In het algemeen stonden, wanneer men de programma's ziet, de lezingen op een behoorlijk peil. Men nodigde goede sprekers uit, terwijl daarnaast excursies, culturele avonden en de onmisbare feesten het congres verder vulden.

Tot 1934 vond een onafgebroken reeks jaarlijkse congressen plaats. Een van de beruchtste is het negende congres, in 1924, in Leuven geweest. Nederlandstalige en Franstalige studenten raakten er slaags. De Vlaamse student Berten Vallaeys werd ernstig verwond. Desondanks ging het congres door en de namen der sprekers, Geyl, Hendrik Borginon, Hendrik J. van de Wijer en Antoon Jacob, waarborgden lezingen van gehalte. De organisatoren Rarden Iserbyt en Jozef Vermeulen konden toch op een geslaagde bijeenkomst terugzien. Van de weeromstuit stond in het voorzichtige Nederland het volgende congres in Leiden volledig in het teken van de cultuur. Maar de politiek liet zich niet buitensluiten. In 1926 en 1927 werd te Gent en te Wageningen druk gesproken over het Belgisch-Nederlands Verdrag en de kanalenkwestie. Geyl en Frederik C. Gerretson behandelden deze problemen in hun lezingen. Een poging tot meer algemene informatie, zoals in 1927 over Nederlands-Indië, sloeg weinig aan.

In 1929 leek het, of ook in Nederland het politieke element op de congressen sterker zou worden. Het plan om het congres in Utrecht te houden ging niet door. De overheid vreesde België te beledigen. Toen het congres ten slotte toch te Amsterdam plaatsvond, ageerden de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en de Vredesbeweging heftig tegen het nationalisme, dat tot sociale verstarring en oorlog zou voeren.

In dit jaar (1929) kregen de congressen ook de nieuwe naam Dietsche Studentencongressen, die tot in 1941 gehandhaafd bleef.

In de jaren 1930 kwamen de algemene politieke vraagstukken ook de Dietse studentenbeweging binnen. In het DSV werden radicale, antidemocratische geluiden gehoord. Socialistisch georiënteerde figuren als Hendrik van der Wielen en Hendrik Brugmans kregen minder invloed, terwijl naar het fascisme en nationaal-socialisme neigende lieden als Willem Goedhuys hun positie versterkt zagen.

Het vinden van een gemeenschappelijke basis werd zo steeds moeilijker. Zeker heeft ook de compromisloze anti-België- politiek van het tijdschrift Vlaanderen (1922-1933) hier splijtend gewerkt, evenals het toenemende politiek radicalisme in Vlaanderen zelf.

Dat de toestand ingewikkeld was, blijkt uit het feit dat enerzijds in 1932 Pierre Ritter het DSV verweet ingekapseld te zijn door de autoriteiten en dat men België spaarde, terwijl anderzijds Geyl in die jaren waarschuwde voor rechts extremisme. In 1933 nam het congres te Nijmegen nog een motie aan waarbij op de wezenseenheid van de Nederlandse natie, ongeacht haar staatkundige verscheurdheid, de nadruk gelegd werd en organisaties die zich nationaal noemden, maar uitgingen van de Nederlandse staat afgewezen werden. Hoewel dit duidelijk tegen het nationaal-socialisme gericht was, kon het toch gebeuren dat in 1934 op het congres te Gent Jacob een lezing hield met anti-joodse tendensen en de naar het fascisme neigende R.F. Groeninx van Zoelen er ook een voordracht hield.

Het congres van 1935 ging niet door vanwege de devaluatie van de Belgische frank. Het werd te duur voor de Vlamingen om naar het ditmaal weer in Nederland geplande congres te reizen.

De politieke problemen waren ondertussen groter geworden, zodat voorlopig geen congressen totstandkwamen. Pas in 1939 werd in Amsterdam weer een congres gehouden. Het optreden van sprekers als T. Goedewaagen en Jan de Vries uit Leiden wijst, achteraf gezien, toch wel op pro-Duitse en zelfs nationaal-socialistische invloed.

De Tweede Wereldoorlog maakte praktisch een einde aan de congressen en de contacten tussen Noord en Zuid. Wel werden in 1940 te Leuven en in 1941 te Gent nog Dietsche studentencongressen gehouden. Het congres in 1941 was ter ere van de vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1931, maar daar was geen delegatie uit Nederland bij aanwezig.

Na de Tweede Wereldoorlog was hervatting van de contacten niet gemakkelijk. De V.B. werd in Nederland vrij algemeen met fascisme en nationaal-socialisme geïdentificeerd. Begrippen als volkstaal, gehechtheid aan de grond en de volkscultuur, stamverwantschap enzovoort hadden een geladen klank. Ook de 'stamverwantschap' met Zuid-Afrika was, al begint dat pas in de late jaren 1950 te spelen, niet voor ieder een natuurlijke zaak in verband met de Afrikaanse rassenpolitiek.

Maar, uitgaande van het feit dat politieke 'stamverwantschap' geen punt van discussie meer kon zijn, waren er binnen het kader van de Benelux en de Europese samenwerking toch wel mogelijkheden om de nadruk te leggen op de culturele en taalkundige verbondenheid. De eerste schuchtere pogingen tot begrip voor elkaars problemen en wel in het bijzonder voor de studentenproblemen vonden in 1947 plaats. In Gent werd het eerste Congres der Lage Landen gehouden. Er werd vooral over praktische zaken als gelijkschakeling van studieprogramma's en diploma's gesproken. In 1949 vond in Amsterdam een tweede congres plaats. De Nederlandse pers reageerde tamelijk negatief op dit congres dat gewijd was aan de Lage Landen bij de Zee. Het beeld van Vlaanderen werd nog sterk bepaald door het oorlogsgebeuren en de collaboratie die in bepaalde Vlaamse kringen had plaatsgevonden.

Er bleven echter contacten bestaan en in 1954 belegden de Nederlandse Studenten Raad (NSR) en de Vereniging van Vlaamse Studenten (VVS) opnieuw een congres. Het eerste Algemeen Nederlands Studentencongres werd te Leuven gehouden. Geyl, geen onbekende op de vooroorlogse congressen, hield er een rede over Nederlands-Vlaamse Kultuurgemeenschap, historische achtergrond en hedendaagse problemen. Op het tweede congres, in Amsterdam in 1955, sprak Gerretson, ook een van de oude strijders voor contact tussen Nederland en Vlaanderen. In dit jaar werd ook een speciale commissie uit de NSR en de VVS gevormd, de zogenaamde Eendrachtscommissie, die de betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen diende te behartigen, met name door middel van de studentencongressen. In de NSR zelf was weinig begrip en waardering voor de Eendrachtscommissie, waarin voornamelijk studenten uit Amsterdam en Nijmegen zitting hadden. In de beginperiode waren de studenten J. Schrakamp, E. Jurgens, H.J. Brinkman leidende figuren in de commissie uit Nederland, terwijl Johan Fleerackers en P. Maddens Vlaanderen vertegenwoordigden. Het lukte met steun van de Belgische en Nederlandse overheid de congressen gedurende een aantal jaren te doen plaatsvinden.

Na het Gentse congres in 1956 vergaderde men in 1957 in Nijmegen, waar de congresvoorzitter E. Jurgens in zijn openingsrede onder andere zei: "De Nederlanders beginnen hun angst te verliezen voor de politieke besmeurdheid van de oude organisaties van hun Vlaamse collegae en beginnen in de geest van de Europese samenwerking naar reële samenwerking te verlangen." Het congres zelf was gewijd aan problemen van de ruimtelijke ordening. Het volgende jaar werden te Brussel thema's als Zuid-Afrika en Student en technische samenleving behandeld. In Amsterdam was in 1959 het congres gewijd aan Student en toneel. Het laatste congres werd in 1961 in Antwerpen gehouden en had de universitaire vorming tot onderwerp. Daarna bleef het lange tijd stil.

Zoekend naar de oorzaken van dit falen zou men kunnen stellen dat de V.B. na 1945 nooit erg in trek is geweest bij de Nederlandse studenten. Voor zover er politieke betrokkenheid was (en is), lag deze meer in de belangstellingssfeer van mondiale samenwerking of van de linkse politieke organisaties. Zeker heeft ook de in de jaren 1960 opkomende democratisering aan de universiteiten en het verval van het traditionele studentenleven in de corpora en verenigingen de belangstelling voor de Vlaamse problematiek niet vergroot. Het heeft overigens niet betekend dat alle contacten met de Vlaamse studentengemeenschap verdwenen. Juist op het gebied van bijvoorbeeld de studentenvakbeweging bleven verbindingen tussen de Nederlandse en Vlaamse studentenorganisaties bestaan.

Op het einde van de jaren 1970 is een nieuwe poging gewaagd om de traditie van de studentencongressen weer leven in te blazen. De Utrechtse studenten P. Kok en B. Makken richtten een Algemeen Nederlands Studenten Verbond op en met steun van het ANV organiseerden zij in de Aula van de Utrechtse universiteit op 10 en 11 november 1979 een tweedaags congres met als thema Burengerucht. De Nederlandse houding inzake de Belgische cultuurtegenstellingen. Als sprekers traden op Arie W. Willemsen, L.J.M. van Laar, Hugo Schiltz, Guido Fonteyn, Garmt Stuiveling en Pieter van Hees. Op 10 en 12 april 1981 vond in het Paleis der Academiën te Brussel een tweede congres plaats met als thema Eenheid of scheiding. Schreden naar de toekomst, waar Gaston Geens en Brugmans als sprekers optraden. Verdere initiatieven bleven tot op heden uit.

Chronologisch overzicht

Onder verantwoording van het Algemeen Nederlandsch Studentenverbond:

Iste congres, januari 1910 te Antwerpen; IIde congres, september 1910 te Leiden; IIIde congres, februari 1912 te Leuven; IVde congres, februari 1913 te Amsterdam; Vde congres, juni 1914 te Gent; VIde congres, maart 1920 te Leuven; VIIde congres, maart 1921 te Delft.

Onder verantwoording van het Dietsch Studentenverbond en Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond:

VIIIste congres, maart 1923 te Gent; IXde congres, april 1924 te Leuven; Xde congres, april 1925 te Leiden; XIde congres, maart 1926 te Gent; XIIde congres, april 1927 te Wageningen; XIIIde congres, april 1928 te Leuven; XIVde congres, maart 1929 te Amsterdam; XVde congres, april 1930 te Gent; XVIde congres, maart 1931 te Groningen; XVIIde congres, maart 1932 te Leuven; XVIIIde congres, april 1933 te Nijmegen; XIXde congres, maart 1934 te Gent; XXste congres, februari 1939 te Amsterdam; XXIste congres, december 1939 te Leuven; XXIIste congres, april 1941 te Gent. Veel gegevens over deze congressen zijn te vinden in bladen als Vlaanderen, Ons Leven, Den Uyl, Neerlandia en Dietsche Gedachte.

Na 1945 Congressen der Lage Landen: Iste congres, maart 1947 te Gent; IIde congres, april 1949 te Amsterdam.

Algemeen Nederlandse Studentencongressen, sedert 1955 ook wel Eendrachtscongressen genoemd: Iste congres, februari 1954 te Leuven; IIde congres, februari 1955 te Amsterdam; IIIde congres, februari 1956 te Gent; IVde congres, februari 1957 te Nijmegen; Vde congres, februari 1958 te Brussel; VIde congres, december 1959 te Amsterdam; VIIde congres, februari 1961 te Antwerpen.

Congressen van het Algemeen-Nederlands Studentenverbond; november 1979 te Utrecht en april 1981 te Brussel.

Literatuur

J. Vermeulen, 'De Dietsche Studentenbeweging', in Voor-1830-Na, 1930; 
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, 19692; 
L. Buning, 'De Vlaamse en Grootnederlandse studentencongressen', in WT, jg. 32, nr. 1 (1973), kol. 13-28; 
id., 'Drie Grootnederlandse studentencongressen (1912-1914)', in WT, jg. 32, nr. 2 (1973), kol. 75-98; 
'Algemeen- Nederlands Studentencongres', in Neerlandia, jg. 83 (1979), p. 160-185; 
L. Vos, 'De Dietse studentenbeweging 1919-1940', in Acta van het colloquium over de Geschiedenis van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945, Brussel, 10-12 december 1980, 1982, p. 451-495; 
P. van Hees, 'Dietsche Orde (1932-1933) en Schouw (1933-1934). Twee tijdschriften van het DSV en het AVHV', in WT, jg. 54, nr. 3 (1995), p. 151-167.

Auteur(s)

Pieter van Hees