Grammens, Flor (eigenlijk Florimond)
(Bellem 13 april 1899 – Deinze 28 maart 1985). Vader van Mark Grammens.
Volgde tijdens de Eerste Wereldoorlog de normaalschool van Sint-Niklaas, die door directeur Amaat Joos tot een brandpunt van Vlaamsgezindheid was gemaakt. In 1920 kwam Grammens als onderwijzer in het college van de taalgrensstad Ronse. In 1925 nam hij het secretariaat van de kwijnende Davidsfondsafdeling op zich; hij voerde het ledental op tot 600, ook in de omliggende dorpen, waar hij bibliotheekjes stichtte. Hij speelde in op de belangstelling van het hoofdbestuur van het Davidsfonds voor de taalgrensproblematiek en werd vanaf 1927 zowat een bijzonder Davidsfonds-propagandist voor de taalgrens. Tegelijk werd in 1927 een comité Taalgrens Wakker! gevormd door het Davidsfonds, de Vlaamse Toeristenbond en het Algemeen-Nederlands Verbond, met Jozef Goossenaerts als voorzitter en Grammens als secretaris. Op basis van persoonlijk onderzoek tekende Grammens een eerste taalgrenskaart, die hij liet verschijnen in 1930. Intussen was hij uitgesloten uit het comité wegens zijn onvermogen om in ploegverband anders dan als de enige leider op te treden en zijn onwil om met niet-katholieken samen te werken.
Op eigen houtje stichtte Grammens de Kristen-Vlaamsche Taalgrensaktie, die bestond uit zes actiegroepen in verschillende deelgebieden van de taalgrens. In maart 1930 verzamelden die bij verrassing in 25 Vlaamse dorpen die in Henegouwen of Luik lagen, voldoende handtekeningen van kiezers om de overheden te verplichten een uitwendige tweetaligheid in acht te nemen, volgens de taalwet op de administraties van 1921 (bestuur). Dat werd de inzet van een taalgrensstrijd, met meetings en strooibiljetten. Enkele gemeenteraden uit het Landense beslisten hun interne administratie en hun briefwisseling met alle overheden te vernederlandsen.
Grammens, die na herhaalde ziekteverloven ontslag nam uit het onderwijs en in een sinecure benoemd werd door de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen (inspecteur der Beroepsleergangen en Naschoolse Werken), kon zich nu bijna volledig voor de taalgrenszaak inzetten. Hij wilde doen vaststellen dat de taalwetgeving niet kon worden nageleefd zonder een aanpassing van de provinciegrenzen, omdat Waalse besturen en rechtbanken geen tweetaligheid wilden toepassen. Daartoe lokte hij ook processen in beroep uit voor Waalse burgerlijke en correctionele rechtbanken die een Nederlandse procedure weigerden. Door de taalwet op het gerecht van 1935 zou in de mogelijkheid voorzien worden om zaken te 'verplaatsen' naar een naburige anderstalige rechtbank.
In de taalwet op de administraties van 28 juni 1932 kon Grammens doen opnemen dat gemeenten die gelegen waren in Waalse provincies maar die volgens de volkstelling een meerderheid van Nederlandstaligen telden, in het Nederlands bestuurd 'moesten' worden (zonder beslissing van hun gemeenteraad), en dat degene waar een minderheid van 30% Nederlandstaligen geteld was, de uiterlijke tweetaligheid 'moesten' in acht nemen (zonder petitie vanwege de kiezers).
Ook al werden de toestanden in de rijksdiensten gesaneerd, Grammens' Kristen-Vlaamsche Taalgrensaktie geraakte vanaf 1934 in het slop en vier van zijn zes werkgroepen vielen door ontmoediging uiteen. Hijzelf evolueerde duidelijk in nationalistische zin en verloor zijn geloof in de parlementaire democratie. Bij de provincieraadsverkiezingen van 1936 trad hij op als onafhankelijke lijsttrekker voor de nationalisten in Oudenaarde.
In januari 1937 begon Grammens aan zijn herhaaldelijk aangekondigde zuiveringsactie door in Edingen en omliggende gemeenten onwettige Franstalige straatnaamborden te overschilderen en zich voortdurend opnieuw te laten verbaliseren of zelfs opsluiten. De bladen van de traditionele partijen schonken er weinig aandacht aan. Ook de pers van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) reageerde lauw. VNV-leider Staf de Clercq apprecieerde het niet dat Grammens zijn acties niet wilde laten inkapselen door het VNV. Maar spoedig zou Grammens' spectaculaire gevecht een nieuwswaarde op zich krijgen waaraan de kranten niet meer konden voorbijgaan en waaraan vele een zekere steun niet wilden onthouden (katholieke bladen, maar ook Het Laatste Nieuws en de Antwerpse socialistische Volksgazet.)
Met medewerking van honderden, vooral Leuvense, studenten werden weldra in heel het Vlaamse land Franstalige overheidsmededelingen onleesbaar gemaakt. De bestuurstaalwet van 1932 had niet verboden een vertaling toe te voegen aan de tekst in de streektaal, en het ging hier dus meestal niet om formele onwettelijkheden. Maar in Wallonië kwamen die vertalingen zelden voor, in Vlaanderen veelvuldig. Grammens eiste dat de regering de eentaligheid zou opleggen als een bindende interpretatie van de wet. In juli 1938 werd de regering gedwongen om dat te erkennen, nadat tal van studenten zich hadden laten veroordelen en Grammens zelf de strijdlust telkens weer had doen oplaaien door zich in de gevangenis te doen zetten.
In januari 1939, toen de regering op het punt stond te vallen over de zaak-Adriaan Martens, hernam Grammens zijn actie. Toen hij in de gevangenis was beland, kwamen de studenten weer in beweging. Hij aanvaardde de plaats van onafhankelijke lijsttrekker die hem door het VNV-Antwerpen werd aangeboden bij de parlementsverkiezingen van 2 april 1939, haalde 4300 voorkeurstemmen en hielp de nationalisten in heel het Vlaamse land aan een overwinning. Als volksvertegenwoordiger met parlementaire onschendbaarheid kon Grammens, in de oorlogsmaanden waarin België neutraal bleef, een felle propaganda tegen de Belgische landsverdediging voeren zonder dat hij werd aangehouden, mogelijk tot zijn spijt.
Tijdens de bezetting bleef Grammens zijn eigen gang gaan. Niet alleen trad hijzelf niet toe tot het VNV, toen dat zich in augustus 1940 als een brede 'volksbeweging' presenteerde, maar als hoofdbestuurslid van het Davidsfonds voorkwam hij ook dat de secretaris daarvan, Eduard Amter, dat wel zou doen. Al in juni 1940 had hij zich in Brussel gevestigd en zich van dan af voortdurend tot de bezetter gewend, onder meer met protesten tegen de annexatie van de streek van Montsen door Duitsland en tegen de verwaarlozing van het Nederlands in mededelingen van de bezetter. Hij ijverde ook om de terugkeer toe te laten van de gevluchte Belgische politici, maar tegelijk om de werking van hun partijen te verbieden. Verder wilde hij de bezetter doen ingrijpen voor de naleving van de taalwetgeving, maar dan indirect, doordat hij er de secretarissen-generaal mee zou belasten, en zonder bestuurlijke scheiding zoals in 1917. De bezetter beval inderdaad de secretarissen-generaal om een nieuwe Commissie voor Taaltoezicht in het leven te roepen, met veel ruimere bevoegdheden dan de vooroorlogse, die slechts een doekje voor het bloeden was geweest. De secretarissen-generaal weigerden de Duitse eis tot benoeming van Grammens als voorzitter van die Commissie, maar aanvaardden hem wel als lid; hij werd er de dominerende figuur.
In het Brusselse onderwijs ging de Commissie met grote voortvarendheid te werk en stuitte ze op veel verzet. Om dat te trotseren deed ze een beroep op de bezetter en voerde een campagne in de pers en op de radio. Grammens verkreeg van de bezetter in december 1941 voor de Commissie een nieuw statuut met een staf van 36 leden plus 'aangepast lager personeel', en zijn benoeming tot voorzitter. Daarmee trok hij de taaltoestanden recht in allerlei besturen, ook parastatalen en dergelijke, en in het onderwijs. Het percentage leerlingen in Nederlandse klassen in het Brusselse steeg van 19 tot 43.
Eind oktober 1944 werd Grammens aangehouden door een verzetsgroep, nadat zijn secretaris zijn schuilplaats verklikt had die hij vóór de bevrijding had aangelegd. Ondanks herhaalde protesten van Kamervoorzitter Frans van Cauwelaert bleef hij geïnterneerd tot 23 april 1945, toen hij zich in Bellem mocht vestigen. Op 4 mei werd hij door minister van justitie Charles du Bus de Warnaffe opnieuw geïnterneerd – de auditeur-generaal had nochtans herhaaldelijk aan de minister laten weten dat hij geen gronden vond om Grammens te vervolgen – omdat de straatterreur herbegonnen was; daarin zou op 5 juni de inboedel van het gezin Grammens worden vernietigd.
In december 1946 werd Grammens bij verstek veroordeeld door de krijgsraad tot twaalf jaar, in juli 1947 op verzet tot tien jaar. De beschuldiging van landverraad vóór 10 mei 1940 werd toen als "niet ten genoege van rechte bewezen" afgewezen. Maar in beroep hield het krijgshof in juni 1949 wél de vooroorlogse betrekkingen met en de financiële steun vanwege een agent in Duitse dienst aan, plus het beroep dat op de bezetter was gedaan en de deelname aan manifestaties van politieke collaboratie. Samen was dit goed voor zes jaar opsluiting en het levenslange verlies van rechten. Na de verwerping in november van zijn voorziening in verbreking werd in januari 1950 Grammens vrijgelaten.
Hij richtte opnieuw een Grammensfonds op, waarmee hij geld verzamelde voor een Strijdcentrale die in 1956 de Vlaamse Volksbeweging hielp opstarten; maar uit het bestuur daarvan werd hij daarna geweerd. In 1958 werd hij tot twee maanden veroordeeld wegens de beschadiging van het eentalige paviljoen van Frankrijk op de Wereldtentoonstelling, maar hij kon daarmee geen reactie meer losmaken zoals destijds; dat lukte evenmin met schilderwerk in Schaarbeek en Vloesberg in 1971. In 1961-1962 trachtte hij tevergeefs de Vlaamse onderhandelaars bij de wettelijke vastlegging van de taalgrens zijn visie te doen aanvaarden. Hij kon er zich maar niet bij neerleggen dat zijn grote rol uitgespeeld was, ook al verkreeg hij in 1962 herstel in zijn rechten.
Een kern van getrouwen bleef hem omringen en hij trad nog dikwijls als spreker op. Hij kreeg in 1971 de André Demedts-prijs en in zijn geboortehuis in Bellem werd een Historisch Museum van de Vlaamse Strijd ingericht. Zijn zorgvuldig bewaard archief werd gedeponeerd in de Universiteitsbibliotheek in Kortrijk.
Werken
De wetenschappelijke regeling van het taalgrensvraagstuk, 1929;
Naar kulturele zelfstandigheid door Interprovinciale samenwerking, 1936;
Wetsvoorstel tot afbakening der taalgrens, 1939;
40 jaar heldhaftige Uilenspiegelkamp. Grammens-Gedenkboek, 1961;
In blok tegen gebiedsroof, mensenroof, ambtenroof, 1962;
'Een kwarteeuw harde Vlaamse kamp', in Huldeboek André Demedts, 1977, p. 89-97.
Literatuur
J. Florquin, Ten huize van..., IX, 1973;
L. de Lentdecker, Flor Grammens 1899-1985, 1985;
M. Grammens, Herinneringen aan oorlog en repressie, 1985;
L. Wils, Honderd Jaar Vlaamse Beweging, II-III, 1985-1989;
R. Dierickx, 'De Eerste Kommissie voor Taaltoezicht en de Brusselse onderwijsproblematiek onder de Duitse bezetting (mei 1940 - december 1941)', in Taal en Sociale Integratie, XI, 1989, p. 47-123;
K. Parmentier, Inventaris van het Archief Flor Grammens, 1992.
Verwijzingen
zie: bestuur, Tijl Uilenspiegel, tweetaligheid, Vaste Commissie voor Taaltoezicht, West-Vlaanderen.