Goedhuys (eigenlijk Goedhuijs), Willem
(Amsterdam 8 september 1899 – Haarlem 7 december 1978).
Studeerde economie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam (1922-1928) en werd in 1933 administrateur bij het hoofdbestuur van het Algemeen-Nederlands Verbond.
Goedhuys was een leidende figuur in het Dietsch Studentenverbond (DSV), waar hij verscheidene bestuursfuncties vervulde, en in de in 1935 opgerichte oud-ledenorganisatie van het DSV, de Jong-Nederlandsche Gemeenschap in Amsterdam. Sinds 1922 stond hij in contact met Josué de Decker en Robrecht de Smet. Na 1930 werkte hij mee aan Vlaanderen. Goedhuys was radicaal Groot-Nederlands georiënteerd. Hij was ook lid van de Jong Nederlandsche Gemeenschap van De Smet. In 1931 werd hij waarnemend kanselier en redigeerde hij het blad Volksorde. Weldra ontstond tussen De Smet en Goedhuys een ernstig meningsverschil. Goedhuys stelde reeds eind 1928 de fusie voor tussen Vlaanderen en Jong Dietschland, hoewel De Smet in het eerste jaar niet veel van het blad van Victor Leemans en Cyriel Verschaeve moest weten. Vervolgens stuurde Goedhuys (samen met Jan Broekman) het Amsterdamse DSV in 1932 in uitgesproken rechtse richting. Dat kwam tot uiting in Dietsche Orde en Schouw (1933-1934). De voorgestelde Dietse orde stond op het programma van de conferentie van Westerlo (26-30 juli 1932). Goedhuys legde in Vlaanderen ook contacten met Reimond Tollenaere van het radicale Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond-tak Gent (AVHV), met Staf de Clercq en met de zogenaamde Kortrijkse groep rondom Tony Herbert, Leo Wouters en Paul-Felix Beeckman. Hij speelde ook een belangrijke rol in de Willem van Oranje-herdenking, in Delft in 1933 door het DSV ingericht, waar ook Verschaeve het woord voerde. Het conflict Goedhuys-De Smet begon in 1934 door te dringen binnen de gelederen zelf van de Jong-Nederlandsche Gemeenschap. Een late verzoeningspoging om de jonge Daniël Merlevede tussen Goedhuys en De Smet op te stellen mislukte, waarna de organisatie een stille dood stierf.
In 1936 werd Goedhuys in het geheim lid van de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging (de NSB van Anton Mussert, met wie hij zeker contacten had). Van 1939 tot 1940 was hij als journalist verbonden aan Het Vaderland (Den Haag). In 1940 was hij nog bestuurslid van de mede door hem opgerichte werkgemeenschap De Groot-Nederlandsche Actie. Geheel geörienteerd naar het fascisme stapte Goedhuys in 1940 in de collaboratie. Hij werd in juni door M. Rost van Tonningen benoemd tot gevolmachtigde voor redactionele aangelegenheden betreffende de bladen van de Arbeiderspers en werkte als redacteur mee aan diverse periodieken, onder andere De Waag. In het najaar van 1942 kwam hij in dienst van de Nederlandsche Oost Compagnie (bezette Oost-gebieden) en in 1943 werd hij leider van het Nederlandsch Oostinstituut. Na de oorlog tot gevangenisstraf veroordeeld vond hij nadien een plaats in het bedrijfsleven.
Literatuur
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, 1969<sup>2</sup>;
L. Vos, 'De Dietsche Studentenbeweging 1919-1940', in Colloquium over de geschiedenis van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945. Acta, 1982, p. 451-495;
P. van Hees, 'Willem van Oranje 1533
24 april 1933', in Utrechtse Historische Cahiers, jg. 4, nr. 2-3 (1984), p. 83-104;
L. Vandeweyer, 'De Jong-Nederlandsche Gemeenschap. Robrecht de Smets voorafspiegeling van de Dietse samenleving', in WT, jg. 48, nr. 1 (1989), p. 43-56;
D. Barnouw, Correspondentie van M. Rost van Tonningen, II, 1993;
M. Baerlecken-Hechtle, 'Cyriel Verschaeve. Ein Mythos in Deutschland?', in Verschaeviana (1993), p. 131-173;
L. Wils, 'De Grootnederlandse beweging 1914-1940', in id., Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en geschiedenis, 1994, p. 261-291;
B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 1994;
P. van Hees, '"Dietsche Orde" (1932-1933) en "Schouw" (1933-1934). Twee tijdschriften van het Dietsch Studentenverbond en het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond', in WT, jg. 54, nr. 3 (1995), p. 151-165;
P.J. Verstraete, Reimond Tollenaere, 1996.