Ghesquière, Remi
(Geluwe 9 december 1866 – Brugge 10 augustus 1964).
Behaalde te Torhout het diploma van koster-onderwijzer (1884) en werd organist aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Kortrijk (1885-1890) met Guido Gezelle als kapelaan. Nadien was Ghesquière muziekleraar aan de Normaalschool in Torhout (1890-1894) en koster-organist in Geluwe (1894-1917). Toen Geluwe in 1917 wegens oorlogsomstandigheden moest worden ontruimd, vestigde Ghesquière zich met zijn gezin in het Brabantse Halle, waar hij tot 1945 organist van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek was.
De jonge Ghesquière was actief in de katholieke Vlaamse studentenbeweging, waar hij onder invloed kwam van Albrecht Rodenbach, Hugo Verriest, Gezelle en De Vlaamsche Vlagge en een blijvend voorstander werd van het West-Vlaams taalparticularisme. Aan De Knodse werkte hij mee onder de schuilnaam van Witten.
Te Kortrijk stichtte hij, samen met René Vermandere, Léonce du Castillon en anderen de Groeninghegilde, die de stoot gaf tot het oprichten van een gedenkteken op het Groeningheveld. Wekelijks schreef hij in de Gazette van Kortrijk bijdragen met Vlaamse strekking.
Te Geluwe richtte hij een Vlaamsche Zangersgilde en een Vlaamsche Bond op, die onder meer ijverde voor de 11 juli-viering. Hij stichtte er ook een muziekschool en organiseerde concerten met Vlaamse cantates of met het internationale repertoire in een eigen Vlaamse vertaling (bijvoorbeeld Händels Judas Maccabeus). Te Halle werkte hij dadelijk mee met de reeds bestaande Vlaamsche Bond en de Vlaamsche Meisjesbond. In 1923 stichtte hij er de zang- en dansgroep De Zingende Meisjes van Halle, die tot 1940 optraden, onder meer op talrijke 11 juli-feesten.
Een belangrijk deel van Ghesquières liederen stond in het teken van de Vlaamse strijd, bijvoorbeeld de bundels De Guldensporenslag bezongen, Rodenbach zingt, Liederen van Uylenspiegel. Een van zijn meest populaire liederen, De trommel slaat, werd in de Kortrijkse Guldensporenstoet van 1902 voor het eerst door zijn Geluwse Vlaamsche Zangersgilde uitgevoerd. Zijn concerten met De Zingende Meisjes van Halle hadden altijd een duidelijk Vlaams karakter.
Op bepaalde gebieden was Ghesquière vooruitstrevend: zijn Nederlands Misordinarium was in 1918 een unicum en zijn kinderliederen met uitbeelding, zoals zij door zijn Zingende Meisjes werden uitgevoerd, sloten aan bij de nieuwste pedagogische inzichten van de Zwitser E. Jaques-Dalcroze, de pionier van de ritmische gymnastiek. Maar als liedcomponist bleef hij een 19de-eeuwse romanticus: Vlaams, volks, vroom en met pedagogisch-verheffende of strijdende bedoelingen.
Werken
30 geestelijke liederen van Gezelle, 1891;
300 spelen met zang, 1905;
100 geestelijke liederen, 1922;
Zingende Harten, 1925;
Het Mezennestje, 1926;
Geschiedenis van de Zingende Meisjes van Halle, 1963.
Literatuur
I. Ceulemans, 'Remi Ghesquière', in Artistenblad (maart 1960), p. 10-15;
J. Ghesquière, 'R. Ghesquière', in Vlaanderen, jg. 15 (november 1966);
M. Boereboom, 'Ghesquière, Remi', in NBW, III, 1968;
H. Willaert, 'R. Ghesquière', in Even Aanzoemen, jg. 19, nr. 4 (juli 1991), p. 84-86.
Verwijzingen
zie: muziek.