Gevaert, baron François-Auguste

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Huise 31 juli 1828 – Brussel 24 december 1908).

Studeerde aan het Gentse conservatorium piano, harmonie en compositie. Al op jonge leeftijd raakte Gevaert bij de jonge Vlaamse muziekbeweging in Gent betrokken. Hij schreef twee werken die behoorden tot de eerste cantates op Nederlandse tekst, namelijk België – in 1847 bekroond door de Gentse Société des Beaux-Arts – en De Nationale verjaerdag (1855). In 1863 schreef hij op tekst van Napoleon Destanberg ook nog de cantate Jacob van Artevelde. Hij werkte mee aan het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond en op het Vlaemsch-Duitsch Zangfeest van 1847 in Gent werd zijn psalm Super flumina Babylonis door de Duitse koren onder leiding van Franz Weber uitgevoerd. De prille koorbeweging ondersteunde hij verder met werken als Grafkrans voor Willems, De Maegd van Gent en de bundels Zes choors en Verzameling van oude Vlaemsche liederen. Voor zijn composities in de volkstaal kreeg hij in 1856 samen met Peter Benoit en Joannes-Franciscus Volckerick een erepenning van het Willemsfonds. Maar zoals zijn tijdgenoten bleef hij ook koren en liederen op Franse teksten schrijven, onder andere César et les Belges, Cantate au roi en het dubbelkorige Jérusalem ou le départ des Croisés. Nadat hij in 1847 met de cantate Le roi Lear de Romeprijs had gewonnen, maakte hij met de daaraan verbonden studiebeurs reizen door Frankrijk, Spanje, Italië en Duitsland. Hij vestigde zich in Parijs, waar hij in 1867 koordirecteur van de opera werd en carrière maakte als componist van een reeks opera's, waaronder Quentin Durward. Ten gevolge van de Frans-Duitse oorlog keerde hij naar België terug en in 1871 volgde hij E. Fétis op als directeur van het conservatorium van Brussel. Aanvankelijk schreef Gevaert nog enkele liederen op Nederlandse teksten, maar onder invloed van zijn buitenlands verblijf en onder de druk van zijn officiële functie keerde hij de V.B. de rug toe. In 1870 had hij zich al gekeerd tegen een cursus Vlaamse zang aan het Gentse conservatorium en bij zijn ambtsaanvaarding als conservatoriumdirecteur haalde Gevaert in een toespraak uit naar Benoits nationalistische principes. Hij pleitte voor een Belgische muziekkunst die het eclectische brandpunt zou zijn van Germaanse en Romaanse strekkingen. En in 1876 beweerde hij in een referaat over het muziekonderwijs voor de Académie royale dat een conservatorium niet één bepaalde strekking mocht onderwijzen en verwierp hij de nationalistische fundering van Benoits school. Aangezien Gevaert in de directeur van het Gentse conservatorium, de Luikse componist Adolphe Samuel, een bondgenoot vond stond Benoit geïsoleerd met zijn Vlaams-nationale kunstleer. Tegen Gevaerts kosmopolitische ideeën reageerde Benoit in zijn artikelenreeks Over de nationale toonkunst. Ook in de Conseil pour le perfectionnement de l'enseignement musical en Belgique (een hervormingscommissie van conservatoriumdirecteurs) bekampten voorzitter Gevaert en Benoit elkaar. Gevaert zag het conservatorium als een kweekplaats voor virtuozen, terwijl Benoit in zijn school 'denkende mannen' wou vormen. Zelf zou Gevaert tijdens de 37 jaar van zijn ambtstermijn het Brussels conservatorium uitbouwen tot een van de beste Europese muziekinstellingen, met leraars als Edgar Tinel, Eugène Ysaye (viool), Arthur de Greef (piano), Hubert-Ferdinand Kufferath (contrapunt), Joseph Servais (cello), Paul Gilson (harmonie). Hij werd daarbij wel geholpen door een gunstige subsidieregeling die de andere conservatoria benadeelde. Gevaert zette ook het musicologisch werk van Fétis voort en publiceerde internationaal gezaghebbende werken over antieke en vroegmiddeleeuwse muziek en over verschillende muziektheoretische onderwerpen. Hij was een van de pioniers van de oude muziek, publiceerde werk van Bach en Gluck en bracht met de Société des Concerts du Conservatoire composities van Bach, Gluck, Händel en Beethoven. Hij werd kapelmeester van Leopold II, voor wie hij op tekst van Gentil Antheunis het 'Belgisch volkslied voor mansstem' Vers l'avenir (Naar wijd en zijd) schreef. In 1907 ontving hij de titel van baron.

Literatuur

F. Dufour, Le baron François-Auguste Gevaert, 1909; 
E. Closson, F.A. Gevaert, 1929; 
A. van der Linden, 'F.A. Gevaert', in Die Musik in Geschichte und Gegenwart, V, 1956; 
H. Willaert en J. Dewilde, "Het lied in ziel en mond". 150 jaar muziekleven en Vlaamse Beweging, 1987.

Verwijzingen

zie: Gent.

Auteur(s)

Jan Dewilde