Göttingen

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

universiteitsstad in het zuiden van de Duitse deelstaat Nedersaksen, tussen 1916 en 1918 de plaats van een activistisch propagandakamp voor Vlaamse krijgsgevangenen.

In het kader van de Duitse Flamenpolitik van de Eerste Wereldoorlog maakte het kamp in Göttingen deel uit van de opvatting een Duitsvriendelijke Vlaamse elite te kweken als houvast voor een duurzame Duitse invloed in het naoorlogse België. Vanaf april 1916 werden vooral academisch geschoolde Vlaamse gevangenen uit kampen in heel Duitsland in Göttingen bijeengebracht, waar hun een "vriendelijke behandeling in het belang van de Duitse zaak" was beloofd. Zij ondergingen een voorlichtingsprogramma dat bedoeld was om hun een "betere kennis van het Duitse volk en zijn cultuur" bij te brengen en zodoende een "hechtere relatie van Vlamingen en Duitsers" te bevorderen.

Göttingen was daarvoor bijzonder geschikt, omdat hier al in de loop van 1915 een kern van activistische krijgsgevangenen was gegroeid (activisme). Dat was gedeeltelijk zeker een succes van de humanitaire bemoeienissen van Carl Stange, professor voor protestantse theologie aan de universiteit van Göttingen. Al sedert september 1914 was hij begaan met de sociale hulpverlening aan de gevangenen, vooral met het oog op lectuur en ontspanning. Het kamp had op dat tijdstip een gemengde bevolking: in meerderheid Fransen en Walen, naast een groep Britten en Vlamingen. Voor de Franstaligen verscheen vanaf begin 1915 het tijdschrift Le Camp de Goettingue. In maart ging ook een Vlaams kampblaadje van start onder de titel Onze Taal. Het werd de bakermat van de activistische groep die geleidelijk totstandkwam rond hoofdredacteur Godfried Rooms.

De Duitse autoriteiten werkten dit proces uiteraard in de hand. Zo was ervoor gezorgd dat de activistische pers al in 1915 in Göttingen beschikbaar was. De politieke ontwikkeling van Onze Taal vertoont opvallende gelijkenissen met de gelijktijdige evolutie van De Vlaamsche Stem in Nederland. In de eerste drie maanden van zijn bestaan beleed het kamptijdschrift een onvoorwaardelijk Belgisch patriottisme. De kentering kwam er vanaf eind juni 1915, enkele dagen na de activistische ommezwaai van De Vlaamsche Stem. Het blad vertolkte nu de eis voor een autonoom Vlaanderen, maar nog steeds binnen het kader van loyauteit aan de Belgische staat. Dat bleef de redactionele lijn tot begin 1917, toen Onze Taal de radicaal anti-Belgische toer opging.

Wellicht eind 1915 kwamen de Duitse autoriteiten in Brussel met het ministerie van oorlog in Berlijn overeen Göttingen uit te bouwen tot activistisch propagandakamp. Binnen het bezettingsbestuur in België werd een eigen afdeling opgericht voor krijgsgevangenenzaken. Die stond tot augustus 1917 onder leiding van Robert P. Oszwald, daarna van Wilhelm Kisky. In Göttingen kreeg Stange in mei 1916 een officiële functie als 'wetenschappelijk adviseur' van de kampcommandant. Als vertegenwoordiging van de krijgsgevangenen zag in juli 1916 een Vlaams Middenkomiteit het licht, dat ook de belangen van Vlamingen in andere Duitse kampen behartigde. Met de organisatie van ontspannings- en culturele activiteiten was vanaf november een speciale instelling belast, de Fürsorgeabteilung die, onder leiding van Stange, was samengesteld uit een vertegenwoordiger van de commandant, een tolk en de 'wetenschappelijke medewerkers' van het kamp. In februari 1917 ten slotte ging in Göttingen de Zentralstelle für Kriegsgefangenenfürsorge aan de slag, die vooral de taak had Vlaamse gevangenen in heel Duitsland van lectuur te voorzien. Dit was een gemengde instelling, waarin naast twee leden van de Fürsorgeabteilung ook vijf van het Vlaamse Middenkomiteit zitting hadden.

In november 1916 werden de Fransen en de Britten uit Göttingen verwijderd, in maart 1917 ook de Walen. In hun plaats kwamen er almaar meer Vlamingen. Hun aantal groeide tussen augustus 1916 en maart 1917 van 1125 tot 2302. Zij genoten in het kamp van indrukwekkende ontspannings- en culturele faciliteiten. In de zomer van 1916 ging een onderwijsprogramma van start met Nederlandstalige lessen op middelbaar niveau, gegeven door krijgsgevangenen, en lessen op universitair niveau, in het Duits gegeven door Göttingse hoogleraren en 'wetenschappelijke medewerkers' van het kamp. Een Vlaamse bibliotheek groeide tot het einde van de oorlog aan tot 9043 boekdelen. In het najaar van 1916 zagen een kunstambachtelijk atelier en een kunstschool het licht. Een Vlaamse toneelgroep en een Vlaams orkest gingen in november aan de slag. Vanaf eind 1916 bestond er ook een kampbioscoop.

Göttingen werd in die periode zienderogen een bedevaartsoord voor vooraanstaande activisten uit bezet Vlaanderen. Al in augustus 1916 brachten Hippoliet Meert en Edmond Fabri als afgevaardigden van de activistische hulporganisatie Volksopbeuring een bezoek aan het kamp. Jan D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, de leider van Jong-Vlaanderen, kwam er in januari 1917 "haat tegen België" preken. August Borms was ten minste drie keer – in mei, juli en met Kerstmis 1917 – in Göttingen. Op zijn voorstel stuurde de Raad van Vlaanderen in augustus 1917 Cyriel Rousseeu als 'bestendig afgevaardigde' naar het kamp. Hij verbleef er, op enkele korte reizen naar België na, tot november 1918. In september 1917 was de Gentse professor Willem de Vreese in Göttingen te gast en in november de dichter René de Clercq. De laatste activistische bezoekers waren in juli 1918 Hector Plancquaert en Alfons van Roy.

Over het succes van de heropvoeding bracht de Fürsorgeabteilung geregeld verslag uit bij het bezettingsbestuur in Brussel en bij het ministerie van oorlog. De Duitse waarnemers noteerden bij hun beschermelingen een ontwikkeling die in stijgende lijn ging: tot eind 1916 overwegend onverschilligheid en vijandigheid, in de eerste helft van 1917 een polarisering in de flamingantische groep onder de krijgsgevangenen tussen Duits- en Belgischgezinden, daarna de doorbraak van de radicaal activistische strekking. Enkele betrouwbare krijgsgevangenen werden vanaf 1917 naar Vlaanderen gestuurd om daar de activistische gelederen te versterken. De voorkeursbehandeling die hun in Göttingen te beurt viel, was voor de gevangenen ongetwijfeld een sterk motief om activistische geestdrift te laten blijken, want ongewenst politiek gedrag werd gestraft. De betrokkenen werden uitgesloten van de ontspannings- en onderwijsfaciliteiten of weggestuurd naar andere kampen, waar het er minder gerieflijk toeging. Dat de betuigingen van activistische gezindheid die de Fürsorgeabteilung in haar rapporten optekende, allemaal gemeend waren, lijkt dus twijfelachtig. Volgens een Vlaamse waarnemer uit het krijgsgevangenenkamp Güstrow die in maart 1918 een bezoek aan Göttingen bracht, waren er hier hooguit twintig tot vijftig overtuigden.

Literatuur

C. Stange, Das Gefangenenlager in Göttingen, 1915; 
Rudiger (= A. Wullus), Un livre noir de la trahison activiste, 1920; 
Les Archives du Conseil de Flandre, 1928; 
W. Dolderer, Deutscher Imperialismus und belgischer Nationalitätenkonflikt (Kasseler Forschungen zur Zeitgeschichte, nr. 7, 1989).

Auteur(s)

Winfried Dolderer