Franck, Louis
(Antwerpen 28 november 1868 – Wijnegem 31 december 1937).
Studeerde aan het Antwerpse atheneum en van 1886 tot 1890 rechten aan de Université libre de Bruxelles (ULB). Franck vestigde zich als advocaat in Antwerpen. Hij had grote belangstelling voor strafrecht en de sociale aspecten ervan, en was specialist in internationaal zeerecht. In 1895 stichtte hij met C. Lejeune het Comité maritime international, dat de eenmaking van het zeerecht en de oprichting van nationale afdelingen nastreefde: in België was hij de grondlegger van de Association belge pour l'Unification du Droit maritime (1896). Van beide verenigingen was hij jarenlang secretaris-generaal en van de eerste in 1913 voorzitter. Verder werd hij ondervoorzitter van het Institut du Droit comparé en van de International Law Association, en in 1922 hoogleraar zeerecht aan de ULB. Pas in 1906 stelde hij zich kandidaat als volksvertegenwoordiger, wat hij tot 1926 zou blijven. In 1911 werd hij als eenheidskandidaat van de Antwerpse liberalen als gemeenteraadslid beëdigd. In 1915 was hij medeoprichter en voorzitter van het invloedrijke Comité voor Hulp en Voeding van de provincie Antwerpen en in dat jaar tevens schepen van de havenstad. Na de oorlog stond Franck als minister van koloniën (1918-1924) een decentralisatiepolitiek voor. Het Belgische grootkapitaal zette in deze periode een systematische industrialisering van Kongo in. Op 27 september 1926 werd hij gouverneur van de Nationale Bank. Zijn goudfrank ten tijde van het stabilisatiebesluit (1926) zou hij tot aan zijn dood blijven verdedigen. Het mandaat van Franck, die jarenlang (met Paul van Zeeland) een dynamisch maar autocratisch en eigenzinnig beleid gevoerd had, werd in 1936 tegen veler verwachtingen in hernieuwd. Het verhinderde te lang een nieuwe monetaire politiek. Onder minister Hendrik de Man, die met Franck en de Nationale Bank wilde afrekenen, werd zijn positie echter onhoudbaar. Naar aanleiding van een gerechtelijk onderzoek vroeg hij op 25 oktober 1937 verlof. Zijn overlijden twee maanden later gaf aanleiding tot tegenstrijdige verklaringen. Naar alle waarschijnlijkheid beroofde hij zich van het leven.
Afkomstig uit de gegoede liberale middenstand werd de begaafde scholier Franck aan het Antwerpse atheneum vooral door de letterkundige en politicus Jan van Beers in Vlaamsgezinde zin beïnvloed. Hij stichtte er mee de tweetalige studiekring Cercle Etude (1884), die de taalstrijd uit de weg wilde gaan en Fransgeoriënteerden bleef opnemen. Toen de taalstrijd haar dwong kleur te bekennen, werd de kring in 1886 eentalig Nederlands. Ze gold als voorloper van een aantal leerlingenkringen uit het officieel onderwijs in een aantal Vlaamse steden in het algemeen en in het atheneum van Antwerpen in het bijzonder. In dat jaar publiceerde Franck al over Victor Hugo in het Frans en over Vlaamse dichters als Van Beers, E. Mather en Pol de Mont in het Nederlands. Aan de ULB was hij medestichter van de eentalige en vrijzinnige Cercle Universitaire (1887), die openstond voor alle faculteiten en tot doel had het kritisch denken en het vrij onderzoek te bevorderen. Voorts werkte hij mee aan het vrijzinnige Journal des Etudiants (1889); dat besteedde aan de politiek en de Vlaams-Waalse verhouding evenwel geen aandacht. Als Antwerps advocaat was Franck zowel lid van de Conférence du Jeune Barreau, waar hij in 1898 voorzitter van werd, als van de Vlaamse Conferentie der Balie, waar hij ijverde voor een ruimere vorming dan louter pleitoefeningen in het Nederlands. In het eerste genootschap kwam vooral zijn juridische en sociale belangstelling tot uiting. Opmerkelijk waren in 1895 de Nederlandstalige lessen van Franck, die hij samen met Pol de Mont gaf, aan de Brusselse Franstalige University-Extension, en zijn verdediging van de burgerwachter Emmanuel de Bom, die een Franstalig bevel in het Nederlands beantwoord had. Franck verloor het proces, maar verwierf landelijke bekendheid; door de opschudding rond deze zaak zou de Burgerwacht in 1897 bij taalwet vernederlandst worden. Opmerkelijk waren tevens zijn feestredes in de Vlaamse Conferentie over Taal en Nationaliteit (1896), waarin hij de V.B. als zinvol beschreef, en over de Verdraagzaamheid (1905), de meest bevruchtende kracht in de samenleving. In 1899 stond hij achter de oprichting van de Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden. Hij werd er in 1912 voorzitter van en kwam zo aan het hoofd van het Vlaamse rechtsleven. Tegelijk bleef de belezen cultuurflamingant zich op het culturele terrein bewegen met publicaties over kunst en letteren (vooral de moderne strekkingen) en als medestichter van het tijdschrift Van Nu en Straks en van moderne Antwerpse muziek- en kunstverenigingen (De Kapel en Kunst van heden). Zijn gematigdheid als liberaal tegenover katholieken en als Vlaming tegenover de Franstalige bourgeoisie (zoals de Jeune Barreau) maakte hem uiterst geschikt voor een politieke carrière, waartoe Jan van Rijswijck hem verzocht had en waarop Max Rooses – eerder om zijn bekendheid dan om zijn Vlaamsgezindheid – aangedrongen had.
In Antwerpen behoorde Franck als lid van de Liberale Vlaamsche Bond, een van de zes liberale corpsen, tot een zeer Vlaamsgezinde groepering. Die zou hij in de Kamer vertegenwoordigen, zonder zich altijd met haar radicale standpunten te vereenzelvigen. Zowel in de nationale als plaatselijke politiek hechtte Franck, die vanaf 1909 openlijk stelde dat het liberalisme in Vlaanderen "Vlaams of niet" zou zijn, belang aan de eenheid van de liberalen en verzette hij zich tegen een opdeling in een progressief en conservatief blok.
Bij de taalwetgeving trad hij als een gematigd en constructief leider van de Vlaamsgezinde liberalen op; die voerden toen oppositie. Zijn stelling was en bleef: geen taaldwang in Wallonië en een geleidelijke vernederlandsing in Vlaanderen. De wet-Franck-Paul Segers op het vrij middelbaar onderwijs (1910) en zijn strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit (vanaf 1910 met Frans van Cauwelaert en Camille Huysmans, met wie hij de Drie Kraaiende Hanen vormde) bracht Franck op het hoogtepunt van zijn Vlaamse roem.
Nadien luwde zijn Vlaamsgezindheid enigszins (bijvoorbeeld bij de legertaalwet: Franck was tegenstander van een splitsing in Vlaamse en Waalse eenheden). Die houding nam hij vrijwel zeker aan met het oog op een ministerambt, waartoe hij vanaf 1912 in geval van een verkiezingsoverwinning voorbestemd was. Bij de taalwet op het lager onderwijs in 1914 verdedigde hij opnieuw (vanuit de oppositie) het beginsel 'streektaal is voertaal'.
Vrij snel na de Duitse bezetting werd Franck (onder invloed van de koning en de regering) als voorzitter van een Intercommunale Commissie van Notabelen het feitelijke hoofd van Antwerpen en de omliggende gemeenten. Franck voerde een politiek van Godsvrede en van voorzichtige administratieve samenwerking met de bezetter. De taalgeschillen moesten zijn inziens blijven rusten (de neerslag hiervan in het Brusselse manifest van augustus 1915). Dit bezorgde hem kritiek van flaminganten, die vonden dat hij niet ver genoeg ging, en van franskiljons, die vonden dat hij te ver ging. Dat laatste kwam het eerst in de Franstalige vluchtelingenpers tot uiting, nadien in geruchten en uiteindelijk in een pamflet van begin 1915, waarin vooral 'zijn overgave' van Antwerpen gehekeld werd. Een en ander was vrijwel zeker een gevolg van de Duitse propaganda. Die had kans op succes omdat de regering (van wie Franck een vertrouwensman was) te lang naliet de kritiek op Franck te veroordelen. Franck opereerde vastberaden als een loyale, unitair-Belgische patriot die een zeer voorzichtig-Vlaamse houding aannam en die tegelijk als een van de weinige toonaangevende Vlamingen in het bezette gebied openlijk het activisme en de daarbijbehorende Flamenpolitik veroordeelde. Dat deed hij door middel van openlijke protesten en allerhande acties. Mede ook door zijn hoofdrol in het Comité voor Hulp en Voeding was hij de personificatie van het verzet in Vlaanderen in het algemeen en in het Antwerpse in het bijzonder. Het was dan ook niet te verwonderen dat hij op 4 maart 1918, op verzoek van de activisten, naar Duitsland gedeporteerd werd, maar hij keerde reeds hij op 25 maart 1918 terug.
Hoewel Franck in 1916 in een confidentiële nota aan Charles de Broqueville had laten weten dat de strijd voor de Vlaamse rechten na de oorlog voortgezet moest worden, liet hij zich daar na zijn terugkeer nog nauwelijks mee in. In de nationale politiek was zijn meest positieve daad na de oorlog de verdediging van de gedeeltelijke vernederlandsing van de Gentse universiteit, de zogenaamde Nolf-barak van 1923, dat sterk door Franck geïnspireerd was. In 1924, op een congres van de 25-jarige Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden, pleitte hij op historische gronden voor het behoud van de tweetaligheid voor de rechtbanken. In 1926 nam hij ontslag uit het parlement.
De scheuring in en de radicalisering van de V.B. tijdens de oorlog, Francks deportatie en de naoorlogse inzinking van de V.B. in het algemeen en van de Vlaamse liberalen in het bijzonder hebben Francks strijdende Vlaamsgezindheid gebroken. Bovendien was hij door de ministeriële gebondenheid en het feit dat hij volledig door het conservatief en/of Franstalig-Belgisch milieu (regering, Kongo, ULB en Nationale Bank) opgeslorpt was, in zijn bewegingsvrijheid geremd. Ondanks zijn gematigdheid – nooit heeft hij een radicaal voorstel verdedigd; zijn stelling "geen taaldwang in Wallonië" bleef heel zijn leven een rode draad en leidde onvermijdelijk tot een tweetalig Vlaanderen – is Francks vooroorlogse verdienste groot, bijvoorbeeld in de vernederlandsing van het Vlaamse rechtsleven. Mede door zijn toedoen was de liberale partij in Vlaanderen Vlaamsgezinder geworden, een evolutie die door het activistisch avontuur brutaal afgebroken werd. Tijdens de oorlog voerde Franck met succes een 'politiek van het minste kwaad'. Door zijn voorzichtig-Vlaamse houding, zijn vastberaden passivisme en zijn groot gezag slaagde hij er in het bezette België in een aantal weifelaars uit het activistische kamp te houden. Alles wat de liberalen aan Vlaamsgezindheid opgebouwd hadden, ging na 1918 echter teloor en het zou vele decennia duren tot dit verlies goedgemaakt werd. In Franck als de vooroorlogse leider van de Vlaamsgezinde liberalen – internationaal denkend, verdraagzaam en steeds pogend de Vlaams-Waalse en progressief-conservatieve tegenstellingen te overbruggen – is de Vlaams-liberale groei het duidelijkst vast te stellen.
Werken
Artikelen in juridische tijdschriften en in De Vlaamsche Kunstbode; De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle; De Vlaamsche School; Vlaamsche Conferentie der Balie van Antwerpen (1900 en 1905); De Vlaamsche Gids; Rechtskundig Tijdschrift;
L'Evolution Morale et la Crise Pessimiste à la Fin du XIXe Siècle, 1893;
Taal en Nationaliteit, 1896;
Le Mouvement Flamand et von Bissing, 1922;
De democratie en de liberale partij, 1924;
Congo, land en volk, 1926;
Grotius. Feestrede gehouden in de Vlaamsche Conferentie der Balie van Antwerpen, 1927;
La stabilisation monétaire en Belgique et ses résultats après vingt mois, 1928;
La question des langues au Congo, 1929;
De Belgische nationaliteit en de Vlaamsche Beweging, 1930;
1914-1918. En pays occupé. L'oeuvre de secours et d'alimentation et la résistance civile, zj. (1932).
Literatuur
A. Buysse, Louis Franck, 2 dln., 1914;
M. Gauchez, Louis Franck. Notice biographique, suivie d'un choix de discours et d'essais, 1927;
'Staatsminister Louis Franck. Huldenummer', in De Vlaamsche Gids, jg. 15 (1927);
P. Kauch, 'Franck (Louis-Marie-François)', in BN, XXXIII, supplément 5, 1966, kol. 335-354;
J. Mertens, Louis Franck tot 1918. Jurist en liberaal Vlaams politicus, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1975;
id., 'De liberaal Louis Franck als jurist en Vlaamsgezind politicus vóór de eerste wereldoorlog', in L. Wils (ed.), Kopstukken van de Vlaamse Beweging (Standen en Landen, jg. 75, 1978), p. 277-380;
id., 'Louis Franck in het verzet tijdens de eerste wereldoorlog', in Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, jg. 22, nr. 4 (1977), p. 331-346 en nr. 5 (1978), p. 399-418;
id, 'Franck, Louis', in NBW, XI, 1985.
Verwijzingen
zie: Drie Kraaiende Hanen, leger, Karel van de Woestijne.