Fonteyne, Florimond-Alphonse

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Houtem 1 maart 1856 – Bougie 4 juli 1923).

Kwam uit een bescheiden en kinderrijk landbouwersgezin. In 1883 werd Fonteyne te Brugge tot priester gewijd. Hij was achtereenvolgens leraar aan het Brugse Sint-Lodewijkscollege (1883), coadjutor op de Sint-Michielsparochie te Roeselare (1883) en onderpastoor in Aartrijke (1883-1890), Tielt (1890-1895), Brugge (1895-1897) en Zarren (1897-1900).

Fonteyne viel al heel vroeg op door zijn democratische gezindheid en zijn sociale bekommernis. Dit bracht hem geregeld in aanvaring met zijn geestelijke oversten. In zijn Tieltse periode werd hij stichter en bestuurder van een Christene Volksbond waarin zich geleidelijk een daensistische kern ontwikkelde. Fonteyne onderhield contacten met zijn Aalsterse confrater Adolf Daens. De Tieltse daensisten wisten hun activiteiten steeds te koppelen aan een sterke Vlaamsgezinde werking en behaalden enig electoraal succes. In Brugge werd onderpastoor Fonteyne een zeer populair figuur en was hij een graaggehoord predikant in de volkrijke en arme Sint-Annaparochie. In de jongelingencongregatie vormde hij een groep van Vlaamsvoelende en sociaal bewuste democraten. Hij verspreidde er Het Recht van Hector Plancquaert. Toen er zich in 1896 te Brugge een scheuring voordeed in de corporatistische Gilde der Ambachten en er een lokale afdeling van de Christene Volkspartij werd opgericht, werd Fonteyne genoemd als een van de aanstokers. Hij had ook veelvuldige contacten met De Vrije Vlamingen, een flamingantische groep binnen de Brugse katholieke partij. Die vroegen hem in februari 1897 het woord te voeren op een Vlaamse meeting tegen de schending van het wetsvoorstel van Juliaan de Vriendt en Edward Coremans dat beide landstalen op voet van gelijkheid wilde stellen (Gelijkheidswet). Fonteyne onderstreepte op de meeting het belang van het algemeen stemrecht voor de ontvoogding van het Vlaamse volk. Van meet af aan had hij immers de Vlaamse strijd verbonden met de ontvoogdingsstrijd van de arbeiders en van andere kleine lieden.

Om al die activiteiten werd Fonteyne door zijn conservatieve bisschop Gustave Waffelaert veroordeeld en uiteindelijk verbannen naar het landelijke Zarren. Vandaar uit bleef hij contacten onderhouden met daensisten uit heel het Vlaamse land. Toen hij in 1900 het aanbod kreeg om in Antwerpen op hun lijst te staan voor de wetgevende verkiezingen, verliet hij zijn post en werd door zijn bisschop gesuspendeerd. Hij was achtereenvolgens kandidaat in Antwerpen (1900), Gent (1904) en Brussel (1910), telkens zonder veel succes. In Antwerpen stichtte hij het weekblad Het Vrije Volk en in Brussel De Nieuwe Tijd (1905-1909). Ondertussen was hij ook, samen met priester Daens, door Rome afgekeurd. In februari 1911 keerde hij op vraag van de Brugse daensisten naar Brugge terug en nam er de leiding van de sluimerende Christene Volkspartij. Op een grote meeting voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit zou hij in de Brugse stadshallen het woord voeren naast Camille Huysmans, Frans van Cauwelaert en Louis Franck, maar op katholiek aandringen en door tussenkomst van Hippoliet Meert, secretaris en propagandaleider van de Vlaamse hogeschoolcommissie, werd hem alsnog het spreekgestoelte ontzegd. In een naburig lokaal hield hij dan maar een afzonderlijke meeting. Niettemin kreeg Fonteyne in korte tijd en dankzij zijn ruim verspreid blad De Volkseeuw (1909-1914; 1919-1921) een grote aanhang. Zijn scherpe artikels waren niet vrij van demagogie. Hij ging ook steeds meer de travaillistische en antiklerikale kant uit, wat het ontstaan gaf aan de term 'fonteynisme', een variant van het mildere daensisme. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1911 veroverde Fonteyne met zijn christen-democraten vier mandaten. Een nieuwe bisschoppelijke veroordeling kon niet beletten dat hij in 1912 tot volksvertegenwoordiger verkozen werd op een kartellijst met liberalen en socialisten. Zowel in de gemeenteraad als in het parlement sprak Fonteyne Nederlands. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij in het parlement de zijde van de belgicistische meerderheid. Zijn Brugs oorlogsverleden had hem vervreemd van de V.B. Tot ontsteltenis van velen stemde hij tegen de vernederlandsing van de Gentse universiteit, maar pleitte wel voor een Nederlandstalige universiteit in Antwerpen. In 1919 werd Fonteyne niet herkozen. Verlaten door zijn vrienden, verbitterd en ontmoedigd, stierf hij arm en vergeten te Bougie in Algerije, waar hij in opdracht van een Brugse handelaar een likeurstokerijtje bewaakte. (Daensistische Beweging)

Literatuur

S.H. Scholl, De geschiedenis van de arbeidersbeweging in West-Vlaanderen (1875-1914), 1953; 
R. van Eenoo, Een bijdrage tot de geschiedenis van de arbeidersbeweging te Brugge (1864-1914) (IUCHG, Verhandelingen IV, 1959); 
K. van Isacker, Het Daensisme, 1965; 
L. Wils, Het Daensisme, de opstand van het Zuidvlaamse platteland, 1969; 
K. Rotsaert, Priester Fonteyne en het fonteynisme te Brugge, 1975; 
id., Het Daensisme in West-Vlaanderen, 1989; 
F. van Campenhout, 'Fonteyne, Florimond-Aphonse', in NBW, XIII, 1990.

Auteur(s)

Koen Rotsaert