Elaut, Leo
(Gentbrugge 26 december 1897 – Gent 2 april 1978).
Werd na lager onderwijs aan de gemeentelijke jongensschool in Gentbrugge als intern naar het bisschoppelijk college in Eeklo gestuurd. Elaut bleef er tot 1911 en vervolgde zijn studies aan het Sint-Barbaracollege in Gent (tot 1917). Hij behoorde er tot de Vlaamsgezinde groep, werd in de poësis lid van de studiekring Vlaanderen Herleeft en nam in de retorica het voorzitterschap waar. Na het beëindigen van zijn middelbare studies besloot hij geneeskunde te studeren. Aangezien de Gentse rijksuniversiteit inmiddels door de Duitse bezetter was vernederlandst nam Elaut een inschrijving aan de Hogere Nijverheidsschool aan de Lindelei (afdeling scheikunde). Toen hij in december 1917 het oproepingsbevel tot verplichte tewerkstelling in Duitsland ontving, besloot zijn vader hem toch naar de Gentse universiteit te sturen. Hij slaagde in juli 1918 voor het examen van de eerste kandidatuur natuurwetenschappen en geneeskunde. Voor deze inschrijving aan de zogenaamde von Bissing Universiteit werd hij na de oorlog gestraft. Noch de heropende en opnieuw Franstalig geworden Gentse universiteit noch de Centrale Examenjury te Brussel liet hem toe.
Wachtend op zijn legerdienst voerde Elaut allerlei vertaalwerk uit voor kanunnik Frans de Hovre, die decennialang zijn mentor zou blijven. Na zijn legerdienst kon hij in 1921, op bijna 24-jarige leeftijd, zijn geneeskundige studies in Gent hervatten en promoveerde in 1927 met de grootste onderscheiding. Hij maakte de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit volop mee: de betogingen van de Gand-Français-aanhang, de oprichting van de Nolf-barak, de toenemende vijandigheid tussen het Vlaamsgezinde en het Fransgezinde kamp binnen de instelling en de boycot van de Vlaamse afdelingen.
Elaut specialiseerde zich verder in de urologie in het buitenland (Parijs, Amsterdam, Rochester, Minnesota). Bij zijn terugkeer in 1930 vestigde hij zich als zelfstandig medicus-uroloog. Hij was eveneens verbonden aan het Sint-Vincentiusziekenhuis en was lesgever aan de verpleegsterschool. In 1932 behaalde hij aan de inmiddels volledig vernederlandste Gentse universiteit het aggregaat voor het hoger onderwijs, wat de start betekende voor een universitaire carrière (1932: assistent, 1934: docent, 1939: gewoon hoogleraar). Als Vlaamsgezind hoogleraar spande Elaut zich in deze periode vooral in voor de verspreiding van de wetenschap in het Nederlands. Van bij de oprichting in 1935 was hij lid van de Vereniging voor Wetenschap. Hij werd hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Verpleegkunde, Vroedkunde en Sociale Geneeskunde en redactiesecretaris van het Vlaamsch Geneeskundig Tijdschrift. Samen met Frans Daels en Jozef Goossenaerts ijverde hij voor de oprichting van een zelfstandige Vlaamse Academie voor Geneeskunde, waarvan hij in 1938 tot de kern van de eerste vijftien leden behoorde. Hij stelde er ook Adriaan Martens voor als kandidaat, wat in 1939 aanleiding gaf tot een regeringscrisis.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Elaut decaan van de faculteit geneeskunde (academiejaren 1941-1942 en 1942-1943). Bepaalde activiteiten tijdens deze oorlogsjaren werden hem achteraf zwaar aangerekend, wat een keerpunt betekende in zijn loopbaan als arts en hoogleraar. In 1944 werd hij voor de zuiveringscommissie van de universiteit gedaagd en in 1946 kwam hij voor de krijgsraad te Brussel. De aantijgingen luidden: de ondertekening van het Manifest van de Volksbeweging in augustus 1940, lidmaatschap in het bestuur van de Vlaamse Kamer van de Orde van Geneesheren, het houden van lezingen in het Studentenhuis Mac Leod, op het Dietsche Studentencongres van 1941 te Gent en op de lustrumviering 1942 van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) te Leuven. Elaut werd eind 1944 geschorst als hoogleraar, verloor zijn burgerrechten en kreeg in 1949 in beroep twee jaar gevangenis, die hij echter nooit heeft uitgezeten.
Er volgden moeilijke jaren want Elaut was niet alleen zijn docentschap kwijt, ook zijn medische praktijk stagneerde door het uitblijven van de mogelijkheid tot ziekenhuisopname (pas in 1951 kreeg hij opnieuw toegang tot het Sint-Vincentiusziekenhuis). Elaut wijdde zich in die periode aan de studie van de geschiedenis van de geneeskunde. Hij schreef talrijke medisch-historische opstellen in meer dan 75 tijdschriften, vaak onder een pseudoniem wegens het hem opgelegde publicatieverbod. In 1953 schreef hij zich opnieuw in als student aan de Gentse universiteit en verkreeg in 1958 de graad van geaggregeerde van het hoger onderwijs in de geschiedenis van de geneeskunde. Deze titel stelde hem in 1961 in staat, bij het overlijden van A.J.J. van de Velde, te Gent lector te worden. Hij zette zich toen bijzonder in voor het tijdschrift Scientiarum historia.
In 1958, het jaar waarin Elaut zijn burgerrechten terugkreeg, werd hij voorzitter (tot 1965) van de Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren, waardoor de Oost-Vlaamse geneesheren hem een soort eerherstel gaven. 1965 bracht hem op het politiek forum. Op verzoek van Frans van der Elst, Jozef Hosten en Maurits Coppieters aanvaardde hij om op de senaatslijst van de Volksunie voor het arrondissement Gent-Eeklo te staan. Hij werd verkozen op 23 mei 1965 en herverkozen op 31 januari 1968; nadien was hij van november 1971 tot maart 1974 gecoöpteerd senator. Zijn maideninterpellatie betrof het misplaatste vertoon van militaire gevechtsoefeningen op het terrein van de IJzerbedevaart. In november 1966 hernam hij in de Senaat – Coppieters deed hetzelfde in de Kamer – een in mei 1966 door Jan Verroken in de Kamer neergelegd maar toen niet in overweging genomen wetsvoorstel dat het Nederlands in Vlaanderen tot enige voertaal in universitair en hoger onderwijs wilde maken en dus de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië insloot. Het voorstel werd nu wel in overweging genomen maar nadien naar de Commissie-Meyers verstuurd. Elaut nam ook verscheidene malen het woord over medische problemen, bij de bespreking van de begroting van het ministerie voor volksgezondheid en ten voordele van amnestie. Op 7 december 1971 zat hij, als ouderdomsdeken, de eerste vergadering voor van de Vlaamse Raad. Zijn laatste levensjaren wijdde hij aan zijn memoires, waarin hij zijn levensweg tot 1966 beschreef.
Werken
Het Medisch Denken in de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance, 1952;
Vlaanderen Eerst: Vertoogschrift ten gerieve van de katholieke kiezer van 1958, 1957;
Mijn oorlogsdagboek, 1962;
Eskulaperijen, 1967;
Een epos, het Gentse Akademisch Ziekenhuis, 1977;
Mijn Mémoires. Van Keiberg tot Blandijnberg, 1981 (postuum).
Literatuur
'Leo Elaut', in T. Luykx (red.), Rijksuniversiteit te Gent. Liber Memorialis 1913-1960, II, 1960, p. 273-279;
J. Florquin, Ten Huize van..., 1968;
M. Grypdonck, 'In memoriam L. Elaut', in WT, jg. 37 (1978), p. 73-82;
L. Wouters, 'In memoriam Prof. Elaut', in De Standaard (5 april 1978);
H. de Bleecker, 'Wie L. Elaut voor ons was', in Wij (6 april 1978);
P. Carpentier, 'In Memoriam L. Elaut', in Vivat Academia, nr. 2-3, (september 1978);
F.A. Comer en L. Vandewiele, 'Elaut Leo', in NBW, X, 1983;
N. Bockaert, Leon Elaut (1897-1978). Een bevoorrecht getuige van zijn tijd, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1995;
'Leon Elaut, een levensverhaal', in Vivat academia. Tijdschrift van het Verbond der Vlaamse Academici, nr. 97 (september 1997), p. 24-32;
F. Baert, 'Denkend aan Leon Elaut', in Vivat academia. Tijdschrift van het Verbond der Vlaamse Academici, nr. 97 (september 1997), p. 33-41;
N. Bockaert, Leon Elaut (1897-1978), een bevoorrecht getuige van zijn tijd, 1997.