Dubois, Karel (eigenlijk Charles)
(Oostende 15 juli 1895 – Roeselare 17 november 1956).
Was een enig kind geboren in een bakkersgezin, verloor zijn moeder op vijf- en zijn vader op dertienjarige leeftijd en werd verder opgevoed door een oom bankier. Na humaniorastudies aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege te Oostende, begon Dubois in 1913 met filosofiestudie in Roeselare zijn diocesane priesteropleiding, die werd onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. In 1914-1915 vluchtte hij met enkele andere Vlaamse seminaristen naar Londen en kwam dan door bemiddeling van de president van het Brugse Grootseminarie Aimé Legrand terecht in Mungret's College in Limerick (Ierland), een kleinseminarie van de jezuïeten. Op 20 september 1915 werd hij gemobiliseerd en trok, na een half jaar opleiding in Auvours (Frankrijk), in april 1916 als brancardier naar het front. Op 2 oktober 1918 raakte hij gewond en bleef – na een beenoperatie – invalide. Pas vanaf 1919-1920 kon hij zijn studies voortzetten in Brugge, waar hij op 23 december 1922 priester werd gewijd. Van 1922 tot 1924 studeerde hij theologie (baccalaureaat) aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij – samen met onder meer zijn jaargenoot Paul Sobry – in het Heilige Geestcollege verbleef. In september 1924 werd hij professor filosofie aan het Klein Seminarie van Roeselare, waar hij ook een invloedrijke geestelijke leidsman werd van heel wat seminaristen en collegeleerlingen. Op 7 juni 1928 kreeg hij van bisschop Gustave Waffelaert de opdracht als diocesane proost de West-Vlaamse Katholieke Studentenactie (KSA) op te richten. Vanaf 27 augustus 1934 werd hij ook de algemene diocesane jeugdproost voor de Katholieke Actie, wat gepaard ging met de benoeming tot erekanunnik. Vanaf oktober 1937 werd hij directeur van het Diocesaan Instituut voor Katholieke Actie gevestigd in de Centrale voor Katholieke Actie in de Leenstraat in Roeselare, die met het oog op subsidiëring vanaf september 1948 werd omgevormd tot een Sociale School, nog steeds met Dubois als directeur.
In zijn studietijd werd de jonge Dubois Vlaamsgezind toen hij zich in de derde of tweede Latijnse (1911 of 1912) aansloot bij de Vlaamse studentenbond Sint-Pietersgilde (of Spugge) te Oostende, waarvan hij in de retorica (1912-1913) voorzitter werd. Toen vernederlandste hij zijn officiële voornaam Charles. In het seminarie ontmoette hij Vlaamsgezinde jaargenoten, onder meer Willem Depla en Sobry, die in 1914 zijn lotgenoten werden in Engeland en Ierland. Aan het front werd hij actief in een Brugsche Kring, ontmoette hij Cyriel Verschaeve en Carlos van Sante en evolueerde tot een overtuigd Vlaams-nationalist. Dat bleef hij tijdens zijn studententijd in Leuven, waar hij namens de seminaristen zetelde in het hoofdbestuur van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS), een functie waarin hij werd opgevolgd door Maurits Geerardyn. Hij pleitte er voor de uitbouw van knapenbonden en wist in 1924 per gouw een knapenverantwoordelijke te doen aanstellen. In de vakanties bleef Dubois erehoofdman in de Oostendse bond, die hij in Vlaams-nationalistische richting stuwde ("Vlaanderen boven België") onder meer door er in december 1923 op aan te dringen dat de bondsbibliotheek Vlaams-nationalistische publicaties zou kopen. Toen bisschop Waffelaert de seminaristen verbood in de paasvakantie 1924 nog landdagen bij te wonen, stelde Dubois de Oostendse bondsleden gerust dat daarmee enkel politieke vergaderingen werden bedoeld. Eens professor in Roeselare gaf hij zijn AKVS-functies in Oostende en het hoofdbestuur op, al sprak hij nog wel op de AKVS-bedevaart van Dadizele in september 1926.
Toen Dubois in 1928 door zijn bisschop belast werd met de uitbouw van de Katholieke Actie ontwikkelde hij een eigen formule. Hij wist dat Waffelaert van geen samengaan van Vlaamse en katholieke actie wilde weten, vreesde dat de katholieke actie bij de studerende jeugd niet zou aanslaan als ze zich uitdrukkelijk tegen het AKVS opstelde en had wellicht zelf nog sympathie voor het AKVS. Daarom probeerde hij een conflict met die organisatie uit de weg te gaan door een beperkte interpretatie te geven aan het begrip Katholieke Actie: ze moest wel "door-Vlaams van geest" zijn, maar diende zich tegelijk "zuiver kerkelijk strijdend" op te stellen, zodat ze op die manier ruimte liet voor de werking van de oude Vlaamse studentenbeweging. In die geest startte hij onder de leuze "Vlaanderen hernieuwen in Christus" met het eigen tijdschrift Hernieuwen. In andere bisdommen werd dit 'Westvlaamse standpunt' verworpen, vooral in Oost- Vlaanderen en Limburg waar de bisschoppen geen twee bewegingen wilden, maar de Katholieke Actie wilden inplanten in de bestaande katholieke Vlaamse studentenbeweging, die ze dan wel wilden loshaken uit het AKVS. Daar ontstond conflict, terwijl Dubois aanvankelijk een akkoord bereikte met de AKVS- leiding. Maar het standpunt van Dubois werd geleidelijk aan onhoudbaar. Immers ook – en zelfs vooral – in het bisdom Brugge duldde de bisschop geen Vlaams-nationalisme in de colleges, bij zijn seminaristen en zijn priesters, zodat er een ware vervolging ontstond die sterker werd vanaf de benoeming van Henri Lamiroy in 1929 tot hulpbisschop, en in 1931 tot bisschop. Wie zich toen niet wilde onderwerpen werd ongenadig gesanctioneerd. Onder Lamiroy's invloed verstrakte ook Dubois zijn houding tegenover het Vlaams- nationalisme. Opstandigheid en katholieke actie kon natuurlijk niet samengaan en vanaf de studiedagen in Tiegem in 1932 werd de aanval op het AKVS ingezet, terwijl Hernieuwen op uitdrukkelijke vraag van de bisschop ook de Vlaamsgezindheid ging propageren, maar dan zonder anti-belgicisme of gestook tegen de kerkelijke overheid. Dubois was intussen blijkbaar tot de conclusie gekomen dat 'kerkelijk strijdende' actie breder moest zijn dan 'godsdienstige' actie en dat enkel de bisschop het recht had te bepalen waar de grens lag van zijn kerkelijke bevoegdheid, ook in profane zaken. Dus klaagde hij nu de argumentatie aan van AKVS'ers die vonden dat de bisschop zijn boekje te buiten ging door zich tegen het Vlaams- nationalisme te keren. Hij bestempelde dat als een vorm van 'liberaal' denken, dat de kern van de sensus catholicus, die voor Dubois steeds meer werd de gehoorzaamheid aan de kerkelijke overheid, ondermijnde. Dus bleef er geen plaats meer voor het AKVS, dat tegen die overheid enkel vijandigheid en wantrouwen kweekte, maar enkel nog voor de KSA, die in 1932 haar aantrekkingskracht vergrootte door de introductie van uniformen en wimpels op haar gouwdagen en bedevaarten. Omdat niettemin bij de West-Vlaamse scholieren vooral de Vlaamse strijd enthousiasme wist te wekken, wilde Dubois die Vlaamsgezindheid kanaliseren. Hij probeerde het eerst met de West-Vlaamse AKVS-gouwvoorzitter Fernand Quintens op een akkoord te gooien om zijn gouw als geheel te laten afhaken van het AKVS. Toen dat mislukte gaf hij groen licht aan een jonge generatie studenten rond Albert de Clerck, die haar vorming al had gekregen in de KSA, om onder de naam Jong Volksche Front (JVF) vanaf 1933 te starten met een nieuwe bisschoppelijk goedgekeurde gouwbond voor Vlaamse actie. Die zou evenwel ondergeschikt blijven aan de KSA-leiding en kreeg – ondanks aandringen van De Clerck – bijvoorbeeld nooit toelating om een eigen uniform te mogen introduceren.
Na de Duitse inval vluchtte Dubois op 18 mei 1940 met hulpproost Alban Vervenne naar Frankrijk, waar zij in Toulouse tijdelijk een secretariaat stichtten voor hulp aan studenten. Op 6 augustus waren ze terug in Roeselare waar eind september op niets uitlopende onderhandelingen plaatsvonden met Verdinaso-mensen over een mogelijke eenheidsjeugdbeweging. Op 27 december, toen in Roeselare de jaarlijkse 'leidersdag' van de West-Vlaamse KSA plaatsvond, werd Dubois door de Gestapo geïnterneerd en pas op 27 januari 1941 opnieuw vrijgelaten. Dat maakte hem voorzichtiger, al bleef hij de werking coördineren. Intussen had het succes van vooral de Oost-Vlaamse beweging die al op het einde van de jaren 1930 de naam Jong-Vlaanderen had aangenomen en die resoluut had gekozen voor een jeugdbewegingsstijl waarin Vlaamse en katholieke actie werden verzoend, aanstekelijk gewerkt op andere gouwen. Dat leidde tot de vorming in 1943 van de federatie KSA-Jong-Vlaanderen, maar daarin speelde Dubois haast geen rol, vooral omdat het niet te verzoenen viel met de formule van "zuiver kerkelijke katholieke actie". Omdat de facto ook in West-Vlaanderen de Vlaamse werking door de KSA was overgenomen, bleef er voor het JVF geen plaats meer en verdween het.
Na de oorlog spande Dubois zich in om binnen de federatie zijn visie zoveel mogelijk aan bod te laten komen, onder meer in de tijdschriften, wat mogelijk was omdat het algemeen secretariaat in Roeselare bleef. Maar dat leidde tot heel wat spanningen met andere gouwen, vooral met Oost-Vlaanderen, dat een veel sterker Vlaamsgezind profiel ontwikkelde en dat wist in te bedden in de uitbouw van het jeugdbewegingsleven. Die ontwikkeling zette zich ook door in de andere gouwen en leidde in het begin van de jaren 1950 tot een heroriëntering die pas na de dood van Dubois in 1957 voltooid werd toen een basiskeur werd goedgekeurd waarin jeugdbeweging, V.B. en Katholieke Actie als drie pijlers voor de werking werden geproclameerd.
Dubois verloor na de oorlog steeds meer greep op de ontwikkelingen en raakte geleidelijk geïsoleerd tussen zijn medewerkers in Roeselare. Zijn isolement vergrootte toen enkelen van hen, onder meer zijn rechterhand proost Sylvaan Vincke, vroegtijdig stierven en toen ook in 1952 'zijn' bisschop Lamiroy overleed, van wie hij de rechtlijnigheid erg bewonderd had en door wiens autoriteit gesteund hij steeds zelf met gezag had kunnen optreden.
Dubois heeft in zijn leven alles – ook zijn Vlaamsgezindheid – ondergeschikt gemaakt aan de rangorde van waarden zoals hij die zag. In die rangorde stonden geloof en Kerk bovenaan en wel in blind vertrouwen en met onvoorwaardelijke onderwerping aan de kerkelijke overheid. Zijn hiërarchische en erg klerikale ecclesiologie – de oorzaak van zijn tragische rol in de V.B. – werd binnen de tien jaar na zijn overlijden op het tweede Vaticaans concilie sterk bekritiseerd.
Literatuur
J. Coppens, 'Necrologie Dubois', in Annua Nuntia Lovaniensia, jg. 14 (1958), p. 161-165;
J. Geldhof, Ne Pereant, IV, 1967;
P. Ghyssaert, Een godsdompelaar, 1969;
L. en L. Vos-Gevers, Dat volk moet herleven. Het studententijdschrift De Vlaamsche Vlagge 1875-1933, 1976;
L. Vos, Bloei en ondergang van het AKVS, 2 dln., 1982;
B. Woestenborghs, De Katholieke Studentenactie in Oost-Vlaanderen. 1928-1992, 1992;
G. Gielen (e.a.), De kanunnik; Denkend en dankend. Karel Dubois (1895-1956), 1995.