Dietsche Warande en Belfort
Vlaams tijdschrift voor literatuur- en geestesleven, ontstaan in 1900 door samensmelting van Dietsche Warande en Het Belfort.
Deze eenmaking was het belangrijkste resultaat van de actie van de kring Eigen Leven; leidende figuren waren onder meer Maria Belpaire, Lodewijk Scharpé, August Cuppens en Emiel Vliebergh.
Van meet af aan was het de bedoeling vanuit een katholieke levensbeschouwing een zo breed mogelijke informatie te verstrekken op alle gebieden, dus zeker niet alleen op het literaire. Ook werd contact gezocht met de jongere Nederlandse katholieken van Van Onzen Tijd. Een te kritische en conservatieve houding tegenover jongere elementen, zowel in Vlaanderen als in Nederland, veroorzaakte voorlopig een zeker isolement. Jongere auteurs zochten hun weg in Vlaanderen en richtten nieuwe tijdschriften op: Vlaamsche Arbeid en De Groene Linde.
Sinds 1904 kwam de redactie gaandeweg meer in handen van de jonge letterkundige Jules Persyn, die met zijn omvangrijke kritische en essayistische bedrijvigheid, zijn brede Europese blik en vooral zijn warme geestdrift het maandblad aanzienlijk verruimde en vele jonge elementen voor zijn tijdschrift wist te winnen, onder meer Karel van de Woestijne, Felix Timmermans, August van Cauwelaert, Ernest Claes, Cyriel Verschaeve, Karel van den Oever, Em. Delrue en Filip de Pillecyn. Ook niet-katholieken werden aanvaard: F.V. Toussaint van Boelaere, Maurits Sabbe en Pol de Mont. Dankzij Persyns geregelde en met veel kennis en begrip geschreven literaire kronieken konden de lezers het Nederlands geestelijk leven volgen als nooit tevoren in een katholieke periodiek.
Op het gebied van de Vlaamse strijd werd Dietsche Warande en Belfort in die jaren het toneel van steeds waardige, maar niet minder heftige polemieken. Gezaghebbende figuren als Belpaire, Edouard de Gryse, Lodewijk Dosfel, Theodoor van Tichelen, Frans Drijvers en Jakob Muyldermans geraakten verwikkeld in de soms harde strijd voor of tegen de beschikkingen van kardinaal Désiré Mercier over de vernederlandsing van het onderwijs. Ook de vernederlandsing van de Gentse universiteit vond in het tijdschrift welsprekende verdedigers, onder anderen Alfons van de Perre.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte een stopzetting van de publicatie. Vele medewerkers leefden in ballingschap of stonden aan het front. In 1916 raakte Persyn bijna bij het activisme betrokken; alom begon de Vlaamse intelligentsia zich te verdelen in maximalisten en minimalisten.
De gevolgen van die nieuwe situatie deden zich voelen, toen in 1919 de oud-strijder Dirk Vansina opnieuw van wal wilde steken met het tijdschrift. Dosfel zat in de gevangenis, vele jongeren uit het milieu van de Dietsche Warande en Belfort waren door de activistenjacht (repressie) verbitterd en wensten een radicale reorganisatie van het maandblad in maximalistische zin. Dat stuitte op heftig verzet van Belpaire en Cuppens. Moeizaam werkte Persyn nu dus met de steun van Vansina en enkele priesters, onder meer Karel Elebaers en J. Eeckhout. Uit voorzichtigheid werd voorlopig geen redactieraad vermeld. Maar het vertrouwen van de jeugd kreeg het tijdschrift niet. De jongere generatie zocht haar toevlucht in Ruimte, Pogen, Ter Waarheid en Vlaamsche Arbeid. Echo's van het expressionisme zijn in Dietsche Warande en Belfort uiterst schaars. Toch werden het bezadigde tijdschrift nog moeilijkheden berokkend: vanwege enkele radicale uitlatingen van De Pillecyn werd de staatssubsidie ingetrokken. Materieel kreeg het maandblad niet de nodige zorg en de redactiesecretaris, Persyn, die onder beschuldiging van activisme uit zijn betrekking ontslagen was, kon zijn taak niet volledig meer aan, hoewel hij in zijn kronieken nog werk van grote waarde bleef leveren.
Begin 1924 ontstond in de redactie even ruzie om een literaire recensie. Persyn trok zich terug en werd vervangen door Van Cauwelaert, die enkele jaren de ijverige steun van Gerard Walschap kreeg. De uiterlijke verzorging van het tijdschrift verbeterde nu snel. Enkele constanten van betekenis zijn in die jaren vast te stellen, bijvoorbeeld de publicaties van de mediëvist Jozef van Mierlo en het proza van Claes. Maar duidelijk ging de belangstelling nu meer uit naar het esthetische, terwijl de Vlaamse problematiek ietwat op de achtergrond geraakte. Boeiend is de evolutie van Walschap als essayist en als scheppend kunstenaar. De "Roomse ruimheid" van Van Cauwelaert verbreedde de horizon aanmerkelijk. In die verruiming kwam contact tot stand met de jonge Nederlandse katholieken uit het milieu van Roeping en De Gemeenschap; vele Nederlanders begonnen thans mee te werken, onder meer F. van Eeden, W. de Mérode, W. Nieuwenhuis en Anton van Duinkerken. In 1928 verscheen een speciaal nummer, gewijd aan de katholieke jongeren in Nederland. In Vlaanderen zelf werd de kunstkring De Pelgrim krachtdadig gesteund, en steeds meer ging de aandacht uit naar de Europese culturele actualiteit: speciale afleveringen verschenen, gewijd aan Italië, Scandinavië, Engeland en Polen, evenals aan de filmkunst. Herdenkingsnummers zagen het licht over Rubens, Beethoven en Sint-Franciscus, in huldigingsartikelen werden Persyn en Van de Woestijne gevierd.
Tussen 1930 en 1940 komt het estheticisme en het vitalisme van kunstenaars uit de groepen van De Tijdstroom en Vormen aan bod in bijdragen van P.G. Buckinx, René Verbeeck, Jan Vercammen, Albe (pseudoniem van Renaat Joostens), Paul de Vree, André Demedts en José Aerts (pseudoniem: Albert Westerlinck). Minder talrijk zijn echo's uit de nationaliserende groep van Volk. De inhoud van Dietsche Warande en Belfort is in die jaren tamelijk eclectisch en door de verruiming biedt hij misschien minder het beeld van een rechtlijnig katholiek ethos, maar de verscheidenheid van de informatie op elk vlak levert een zeer gevarieerde rijkdom op. Eind 1941 moest de uitgave andermaal ten gevolge van de oorlog worden gestaakt.
Nauwelijks een maand na de Duitse capitulatie in 1945 verscheen het tijdschrift opnieuw. Kort daarna overleed Van Cauwelaert. Redactiesecretaris werd thans Aerts. De activiteit van voor de oorlog werd opnieuw opgenomen en ook thans hield men zich op een zekere afstand van de bewogen politieke actualiteit. Alleen waar Aerts ideologische bekrompenheid gewaarwerd, hetzij binnen de eigen katholieke zuil, hetzij bij niet-gelovigen, pakte hij uit met sterk polemische artikelen. In dezelfde geest publiceerde hij in mei 1950 een fel pleidooi voor de afschaffing van artikel 123 sexies van het Strafwetboek, dat een publicatieverbod oplegde aan schrijvers die hun burgerrechten hadden verloren (repressie). In literair opzicht hield het tijdschrift zich op een academische hoogte, ver van het woelige engagement van talloze kortstondige jongerentijdschriften. Vooral de literaire kritiek en het essay bereikten toen een hoogte die het tijdschrift tevoren nooit had gekend. Dietsche Warande en Belfort werd de rustige verkondiger van een breed- humanistische, christelijke levensvisie met een grote openheid voor niet-gelovigen. Weer werden speciale nummers tot waardevolle bundelingen, bijvoorbeeld afleveringen over Van Cauwelaert, Stijn Streuvels en Guido Gezelle. Van 1969 tot aan zijn dood in 1984 was Aerts hoofdredacteur en trad als redactiesecretaris Ludo Simons op. Na de dood van Aerts werd Marcel Janssens hoofdredacteur. In 1993 werd hij op zijn beurt opgevolgd door Hugo Bousset. De klemtoon is thans geheel verschoven naar het zuiver literaire domein en het samenspel tussen literatuur en andere kunsten. Van enig 'Vlaams' engagement is geen sprake meer.
Literatuur
J. Persyn, De wording van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en zijn ontwikkeling onder de redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn (1900-1924), 1963;
P. van Bouchaute (e.a.), Wandelend in de Warande, 1986.