Dietsche Bond, De
opgericht in 1917 op vraag van het Nationaal Vlaamsch Comiteit tot Verdediging van de Vlaamsche zaak in België met de bedoeling in Nederland actief steun te vinden voor de Vlaamse zaak en een tegenwicht te vormen tegen de grote Duitse invloed. Het was ook een reactie tegen de passieve houding van het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV).
Initiatiefnemers waren in maart 1917 H.D.J. Bodenstein en Anton van Vessem. Op 23 juni 1917 werd te Utrecht de officiële stichtingsvergadering gehouden. Erevoorzitter en voorzitter werden respectievelijk Generaal Hertzog (ook op de band met Zuid-Afrika werd de nadruk gelegd) en Bernard van der Wijck.
Verdere bestuursleden waren: Bodenstein, Van Vessem, René de Clercq, Willem van Es en Pieter W. de Koning.
Organen van De Dietsche Bond waren Dietsche Stemmen (tot 1918) en de Dietsche Gedachte (1926-1941).
In politiek opzicht stond De Dietsche Bond positief tegenover het activisme. Na de oorlog speelden verscheidene uitgeweken activisten in De Bond een vooraanstaande rol en bezetten zij ook bestuursfuncties, hetgeen in het ANV niet gebeurde.
Het ideaal was een politiek en cultureel Groot-Nederland, waarbij de Belgische staat zou moeten verdwijnen. Het werd echter aan de leden overgelaten de nadruk te leggen op het politieke en/of het culturele Groot- Nederlandse ideaal. Zo werd in de Dietsche Gedachte in de jaren 1930 het federalisme niet onmiddellijk verketterd. Het karakter van de Bond was intellectualistisch. Men bereikte het grote publiek niet. De leden kwamen in het algemeen uit een conservatief protestant of liberaal milieu, waarin het nationale motief echter sterk meespeelde.
In Vlaanderen zelf vond De Dietsche Bond niet zoveel weerklank. Haar visie was vaak te theoretisch, evenals die van de Vlaanderen-groep (Josué de Decker), waarmee de Bond wel contact had. In de Bond genoten mannen als Frederik C. Gerretson, Adriaan Loosjes, Leo Simons, Hendrik Burger, Van Es en Marcel Minnaert veel aanzien.
Een belangrijke rol speelde de Bond bij de acties tegen het Belgisch-Nederlands Verdrag in de jaren 1925-1927. Uit deze groep kwam fel protest tegen dit plan. Het ging niet in de eerste plaats om bedreigde Nederlandse economische belangen. Men zag in het verdrag vooral een opdringen van Franse en Waalse invloed. Het kernprobleem was de aantasting van de Nederlandse soevereiniteit op de Schelde, die opengesteld zou worden voor Belgische oorlogsschepen.
In de jaren 1930 werd de positie van De Dietsche Bond verzwakt door het opkomend fascisme en nationaal-socialisme. De meeste leden bleken echter afkerig van deze ideologieën. Zo kon het gebeuren dat in kringen van de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging en bij het Vlaamsch Nationaal Verbond De Dietsche Bond als een 'mantelorganisatie van Moskou' werd gezien. Het standpunt van De Dietsche Bond was: neutraal zijn ten opzichte van elke politieke partij. Men waardeerde de partijen uitsluitend op grond van hun politieke Groot-Nederlandse verdiensten en ideeën. Gelijkschakeling met de nationaal-socialisten in Nederland werd uitdrukkelijk afgewezen, maar er zijn ook wel uitingen van waardering voor het nationaal-socialisme als ideologie te vinden in de Dietsche Gedachte. In augustus 1940 nam De Dietsche Bond nog het initiatief om alle op Groot- Nederlands niveau denkende verenigingen te bundelen in een Verbond van Heel-Nederlandsche Vereenigingen in Noord-Nederland. Het plan werd nauwelijks uitgewerkt, daar in het volgende jaar (1941) De Dietsche Bond door de Duitse bezetters verboden werd, zoals trouwens alle Dietse verenigingen.
Literatuur
A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, 19692;
L. Wils, Vlaanderen, België, Groot-Nederland. Mythe en geschiedenis, 1994.