Delbeke, Juliaan
(Torhout 15 januari 1859 – Roeselare 11 februari 1916).
Raakte tijdens zijn studies aan het Klein Seminarie van Roeselare (1873-1879) nauw betrokken bij de blauwvoeterij. Toen Delbeke in Leuven medicijnen ging studeren, werd hij medestichter en eerste voorzitter van de Westvlaamsche Gilde (1880). In 1882 stichtte hij samen met Emiel Lauwers Onze Vlaamsche Wekker en ook tijdschriften als De Tassche en Kwaepenninck konden op zijn vaak satirische bijdragen rekenen. De meeste van deze initiatieven vertoonden een West-Vlaams particularistisch trekje. In mei 1886 was hij medestichter van de Vlaamsche Strijdersbond met onder anderen Emiel de Visschere, Victor Lambrecht, Hendrik Priem, Seraf Lambreghts, August Laporta, Adelfons Henderickx, Adolf Pauwels en Raf Verhulst.
Enkele maanden later keerde Delbeke echter terug naar Roeselare om er zich te vestigen als arts. Via de gemeentepolitiek kwam hij in contact met Ferdinand Callebert met wie hij samen zou werken om het cultuuraanbod in Roeselare op een hoger niveau te tillen. Hij raakte dan ook snel opgenomen in het sociaal-culturele leven van die stad en werd in 1892 voorzitter van de Vlaamsgezinde lettergilde De Vriendschap. Vanaf 1895 zetelde hij in de Roeselaarse gemeenteraad.
In 1904 werd Delbeke katholiek volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Roeselare. Hij zou zich voornamelijk op twee vlakken verdienstelijk maken. Ten eerste pleitte hij, zoals hij ook al in de gemeentepolitiek had gedaan, voor een verbetering van de sociale situatie van de arbeidersklasse. De enige mogelijke weg volgens hem was het omvormen van de corporatistische gilden (corporatisme) tot volwaardige arbeidersverenigingen. Bij verschillende interpellaties in de Kamer verdedigde hij het oprichten van syndicaten. Op 21 februari 1911 sprak hij zich bijvoorbeeld openlijk uit voor een democratische en sociaal aanvaardbare oplossing voor een sociaal conflict te Ingelmunster.
Ook de Vlaamse problematiek, zijn tweede bekommernis, benaderde hij meestal vanuit zijn sociaal-economische dimensie. Hij was een duidelijke voorstander van het wetsvoorstel-Edward Coremans over de vernederlandsing van het vrij middelbaar onderwijs. Toch vond hij het Vlaamse belang ondergeschikt aan de eenheid van de katholieke partij, wat zijn houding vaak dubbelzinnig maakte. Hij was een van de promotoren van de Rodenbachhulde te Roeselare in 1909 (Rodenbachfeesten) en steunde in 1911 het wetsvoorstel van Louis Franck, Edward Anseele, August Huyshauwer en Jan Persoons omtrent de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Eerder, in 1907, behoorde Delbeke tot de Tweede hogeschoolcommissie. Zijn aandacht binnen de Vlaamse ontvoogdingsstrijd ging dus in de eerste plaats naar het onderwijs, maar ook de vernederlandsing van het leger kon op zijn sympathie rekenen. Omdat hij geen moeite had met de idee dat de Belgische natie een politieke eenheid vormde met twee organisch samenlevende nationaliteiten steunde hij de taalwetten van 1913-1914. Zijn uitstraling bezorgde hem bovendien in 1913 het voorzitterschap van de Katholieke Vlaamsche Kamergroep. Met het begin van de Eerste Wereldoorlog verdween echter ook zijn invloed.
Naast zijn politieke carrière ontwikkelde Delbeke ook een belangrijke literaire activiteit. Zo bekwam hij in 1904 de tweede prijs voor toneelkunde van de stad Antwerpen. Ook talrijke artikels in onder andere het letterkundig Roeselaars maandblad Nieuwe Wegen zijn van zijn hand afkomstig. Hij was bovendien een gewaardeerd redenaar en een markant kunstliefhebber.
Literatuur
M. de Bruyne, 'Delbeke, Julius Eduardus', in NBW, III, 1968;
J. Devogelaere, Kroniek van de gilde en de sociale beweging te Roeselare voor wereldoorlog 1, 1980;
H. van Velthoven, De Vlaamse kwestie 1830-1914. Macht en onmacht van de Vlaamsgezinden, 1982;
R. Vanlandschoot, Joris Lannoo, drukker en uitgever, 1984;
G. Verbeke, Een eeuw 'De Vriendschap'. Een eeuw Vlaamse Beweging in Roeselare, 1994.
Verwijzingen
zie: West-Vlaanderen.