Daels, Frans
(Antwerpen 7 januari 1882 – Gent 22 december 1974). Vader van Paul Daels en schoonvader van Amaat Bockaert.
Stamde uit een welgestelde Franssprekende Antwerpse familie. Daels volgde de klassieke humaniora aan het Sint-Jan Berchmanscollege in Antwerpen en studeerde geneeskunde aan de universiteiten van Leuven en Gent. In 1906 werd hij assistent van Jan Heymans in Gent en van 1907-1909 was hij als assistent van professor Bumm aan de Berlijnse vrouwenkliniek Charité verbonden. Daarna werd hij assistent van professor Ermengen aan het Gents Bacteriologisch Instituut. In 1911 kreeg hij de leiding van de gynaecologische en verloskundige klinieken van de Gentse universiteit. Hij organiseerde er het eerste consultatiebureau voor moeders en zuigelingen. In 1911 stichtte hij het Vroedvrouwentijdschrift en de beroepsvereniging voor vroedvrouwen, naar welk voorbeeld ook elders in het land verenigingen ontstonden. In 1913 organiseerde en presideerde hij in Gent een Belgisch Vroedvrouwen Congres.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Daels, die vroeger al vrijwillig in de geneeskundige dienst van het leger was getreden, vrijwillig militair arts. Na de gevechten te Houtem keerde hij met een aantal soldaten dwars door de Duitse linies terug naar het Belgisch leger. Hij kreeg daarvoor de Ridder in de Leopoldsorde. Hij bleef vier jaar aan het IJzerfront, ontving het Oorlogskruis en de IJzermedaille en werd Officier in de Leopoldsorde en Commandeur in de Kroonorde.
De Vlaamsgezindheid van Daels werd diep en voor altijd getekend door zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog. Hij was aan het front een der grote promotors van een christelijk en sociaal geïnspireerde actie voor de Vlaamse soldaten. Hij was er mede betrokken bij de oprichting van De Belgische Standaard, was de werkelijke stichter van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (SKVH) en was een der oprichters van het comité Heldenhulde. Door deze activiteiten was hij nauw betrokken bij de Frontbeweging, hoewel hij geen deel uitmaakte van de leiding. Hij werkte wel mee aan het Frontersblad Ons Vaderland.
Na de Eerste Wereldoorlog hervatte Daels zijn drukke sociaal- culturele activiteit. Hij stichtte in Gent een vrije Vlaamse school voor verpleegsters en vroedvrouwen – die later provinciale school werd – en de Congressen voor Verpleegkunde, Vroedvrouwkunde en Sociale Geneeskunde, was medestichter en hoofdredacteur van het Vlaamsch Geneeskundig Tijdschrift in 1920, was van 1920 tot 1924 voorzitter van het Vlaamsch Geneeskundig Congres, was van 1924 af vaste secretaris van het Internationaal Verbond van Vroedvrouwenvereenigingen. Hij behoorde in 1922 tot de eerste artsen die toetraden tot het Vlaams Geneesheren Verbond. Hij ijverde voor de oprichting van een Academisch Ziekenhuis te Gent. In 1937 stichtte hij mee Vlaamsche Kinderzegen. De rode draad in deze engagementen was de oprichting van eigen Vlaamse organisaties. Zodoende droeg hij bij tot de verspreiding van een Vlaams bewustzijn.
Op politiek-cultureel gebied speelde Daels een uiterst belangrijke rol. In 1920 werd hij ondervoorzitter en in 1922 voorzitter van de Kommissie ter vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. In 1930 werd hij voorzitter van de Commissie voor hooger onderwijs in Vlaanderen. Toen hij zich in 1933 kandidaat wilde stellen voor het ambt van rector van de Gentse universiteit ontstond een flamingantische agitatie die tevergeefs de benoeming van Daels eiste. In 1935 richtte hij samen met Jozef Goossenaerts de Vereniging voor Wetenschap op. Beiden waren tevens de hoofdverantwoordelijken voor de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen. Met deze verenigingen voerde Daels actie voor de realisering van zelfstandige wetenschappelijke Academies. In 1929 werd hij zelf lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. In 1939 werd hij lid van de pas opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België. In 1927 trad hij toe tot de door Jef Rombouts opgerichte Vlaamsche Legercommissie die ijverde voor Vlaamse legerafdelingen.
Daels had inmiddels nationale bekendheid verworven als voorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Hij sprak reeds op de Joe English-hulde te Steenkerke die in feite de eerste bedevaart was. Sindsdien weerklonk zijn stem telkenjare over de IJzervlakte als "het geweten van Vlaanderen" en richtte hij zich uit naam van de Vlaamse gesneuvelden tot de regeerders, de verantwoordelijken en het volk om rechtsherstel, plichtsbesef en Vlaams bewustzijn te vragen. Hij bepleitte amnestie voor de activisten (activisme). Hij beweerde buiten en boven de politieke partijen te willen blijven. Aanvankelijk voer hij een koers tussen het gematigde flamingantisme en het radicale Vlaams- nationalisme. Op het einde van de jaren 1920 weigerde hij nog uitgesproken anti-belgicistische sprekers (met name August Borms, Pieter Geyl en Frederik C. Gerretson). Hij probeerde het pluralistisch karakter van de bedevaarten te bewaren, terwijl hij ook het pacifisme hoog in het vaandel droeg. In 1932 werd hij ondervoorzitter van de Vereniging van Gentsche Hoogleraars voor Ontwapening en Bevordering van het Internationaal Rechtsbeginsel. In 1933 deed hij een vergeefse poging om Albert Einstein op de bedevaart te laten spreken. In 1937 nam hij namens het Verbond der Vlaamse Oud-strijders deel aan de Rassemblement International Contre la Guerre et le Militarisme en pleitte er voor een landsverdediging met niet-militaire middelen. In 1938 was hij een voorstander van een wettelijk erkend statuut voor dienstweigeraars. In de loop van de jaren 1930 evolueerde Daels op politiek vlak niettemin in radicale zin mede onder invloed van het succes van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) waarin hij ten slotte actief zou worden.
Daels zette al vroeg zijn eerste partijpolitieke stappen. In 1925 stichtte hij samen met Goossenaerts in Gent de Katholieke Christelijke Volkspartij voor Vlaanderen tegen de vrijzinnige Vlaams-nationalist Boudewijn Maes. De lijst behaalde 3,4%. De militanten werden de "daelsisten" genoemd. Bij de verkiezingen van 1936 werd hij gepolst als lijsttrekker van een VNV-Het Vlaamsche Front-kartel in Antwerpen. Daels verklaarde na de consultatie van enkele leden van het IJzerbedevaartcomité de kandidatuur niet te kunnen aanvaarden. Na de verkiezingen trad hij wel toe tot het leidend comité van de Vlaamsche Concentratie dat poogde een Vlaamsgezind rechts front tot stand te brengen. Daels trad ook toe tot het beschermcomité van het blad Nieuw Vlaanderen.
Tijdens de bezetting achtte Daels de tijd rijp om volop in het partijpolitieke leven te stappen. Hij ontpopte zich tot een voorstander van Groot-Nederland. In augustus 1940 ondertekende hij de oproep tot de Volksbeweging van het VNV. Op 23 oktober 1940 trad hij toe tot een verruimde Raad van Leiding van het VNV. Zijn toetreding betekende een belangrijke propagandistische troef. Voor Daels was het een weg om invloed uit te oefenen. Zijn rol als voorzitter van het IJzerbedevaartcomité werd noodgedwongen beperkt doordat de bezetter de bedevaarten slechts in een besloten kring toeliet.
Daels wierp zich in de VNV-leiding op als een beslist tegenstander van politieke samenwerking met de SS. Toen in de zomer van 1941 het Vlaamsch Legioen werd opgericht verklaarde Daels de leiding te zullen opnemen van het veldhospitaal. Toen bleek dat het Vlaamsch Legioen in het kader van de Waffen-SS optrad kwam hij terug op zijn engagement. Daels' houding leidde tot verwarring bij sommige vrijwilligers, terwijl buiten de collaboratie zijn aanvankelijk engagement felle kritiek oogstte. Hij werd in clandestiene pamfletten verweten zijn pacifistisch ideaal te hebben verraden door soldaten voor het oostfront te ronselen. Hij draaide mee in de propagandamolen. Ook op IJzerbedevaarten werd tot 1943 de lof van de Vlaamse oostfronter gezongen.
In de Raad van Leiding van het VNV bepleitte Daels een offensieve houding tegen de bezetter. Het VNV moest zijn samenwerking afhankelijk stellen van de eis tot politieke erkenning van het VNV en zijn Groot-Nederlandse doelstellingen en de uitschakeling van de SS-Vlaanderen. Op 30 augustus 1941 legde hij daarover een rapport neer dat tot felle discussies leidde in de Raad van Leiding. Toen de VNV-leiding niet op zijn voorstellen inging liet Daels in september 1941 weten de vergaderingen niet meer te zullen bijwonen. Eind 1942 kort nadat Hendrik Elias aantrad als VNV-leider nam Daels ontslag uit de Raad van Leiding. Het ontslag werd op vraag van Elias voorlopig niet bekendgemaakt. Onder de indruk van een open brief van pater Jules Callewaert van 3 april 1943 aan de VNV-leiding maakte Daels zijn ontslag toch publiek door een brief die spoedig in vele exemplaren circuleerde en mee de nationalistische ontevredenheid in de VNV-rangen voedde. Op 6 mei 1943 vond in Daels' woning een bijeenkomst plaats met Elias waarop ook nog de geestelijken Alfons van Assche en Jozef van Opdenbosch aanwezig waren. Ze probeerden tevergeefs Elias te overtuigen de collaboratie stop te zetten. Op 18 mei 1943 schreef Daels een open brief aan de Duitse overheid waarin hij de erkenning van de "Nederlandsche zelfstandigheid" eiste. Op 4 december 1943 nam Daels ontslag als gewoon VNV-lid. Hij was inmiddels een boegbeeld geworden van het zogeheten Diets verzet aan de rand van het VNV. Nederland Eén! verspreidde zijn protestbrieven clandestien. Daels' oppositie sproot hoofdzakelijk voort uit zijn Vlaams-nationalistische en katholieke overtuiging. Hij distantieerde zich niet van de nationaal-socialistische doctrine als zodanig. Wel bood hij in 1942 hulp aan enkele vervolgde joden.
Bij de bevrijding dook Daels onder en kwam na drie jaar vluchten in Zwitserland terecht waar hij zich eerst te Zürich en vanaf 1950 te Genève vestigde. In 1946 werd hij door de krijgsraad in Gent bij verstek tot de doodstraf veroordeeld. De straf werd later omgezet tot 15 jaar opsluiting. Op 26 februari 1959 keerde hij naar België terug. Mede door bemiddeling van eerste minister Gaston Eyskens moest hij niet in de cel. Hij werd in 1968 erevoorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Maar politiek speelde hij geen rol meer. Op 23 februari 1983 organiseerde de Vereniging voor Wetenschap een grote Frans Daelshulde.
Tot op hoge leeftijd en tijdens zijn verblijf in Zwitserland hield hij zich bezig met onderzoek in verband met kanker. Reeds voor de oorlog genoot hij als wetenschapsman buiten de landsgrenzen erkenning. In 1930 werd hij onderscheiden door de Franse Académie de Médecine. In 1935 werd hij doctor honoris causa van de universiteit van Keulen. In 1959 ontving hij de titel Lauréat de l'Academie de Médecine in Frankrijk. Op zijn negentigste verjaardag ontving hij de dr. Albert Schweitzerprijs van de J.W. von Goethe-stichting in Basel.
Daels overleed twee weken voor zijn 93ste verjaardag. Hij werd begraven op het erepark van het Schoonselhof. In 1976 werd zijn grafmonument in de vorm van een heldenhuldezerk onthuld.
Werken
Voor onze jongens, z.j.;
IJzerfront, z.j.;
Volksfierheid, z.j.;
Vlamingen gedenkt!, z.j.;
De vrouw in de Nieuwe Tijden. Toespraak gehouden op de vergadering van het VNVV te Brussel op 12 januari 1941, z.j.;
Voor mijn volk in nood, 2 dln., 1919-1920;
Ik Dien, 1923;
Acht voordrachten voor onze studenten, 1935;
Vlaanderen in 1936. Vier toespraken, 1936;
Voor mijn volk in nood, 1937;
Uit Vlaandrens Kultuurstrijd, 1939;
Aan de jeugd van Vlaanderen, 1940;
Weerbaarheid. Landsverdediging met niet-militaire middelen. Rede gehouden door Prof. Dr. Frans Daels voor het verbond VOS te Geel op 29 augustus 1937, historisch toegelicht en actueel getoetst, 1983.
Literatuur
Verweerschrift inzake Prof. Dr. Frans Daels, 1954;
M. Boey (ed.), Zo leefde, zo sprak Prof. Dr. Daels, 1972;
A. de Bruyne, 'Professor Daels', in De Kwade Jaren, V, 1976;
id., 'Frans Daels', in TEV, XIV, 1976, p. 155-160;
G. de Smet (ed.), Professor Frans Daels: Een gedenkboek ter gelegenheid van de professor Frans Daels-hulde, 1984;
F. Weyns, De tussenoorlogse IJzerbedevaarten (1920-1939): een onderzoek naar de politieke symboliek en de mythevorming, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1992.
Verwijzingen
zie: Frontbeweging, IJzerbedevaart.