Corporatisme

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

was in het interbellum, vooral in de crisisjaren 1930 een wijdverspreid, maar tegelijk vaag alternatief maatschappelijk en politiek model.

Sterk vereenvoudigd kan een onderscheid worden gemaakt worden tussen politiek en sociaal-economisch corporatisme. Binnen deze twee categorie'n bestonden nog talloze varianten en nuances. Het politiek corporatisme impliceerde in zijn meer autoritaire vorm, de vervanging van de parlementaire democratie met algemeen stemrecht door een politieke vertegenwoordiging op basis van belangengroepen. Meestal werden de bevoegdheden van deze vertegenwoordiging beperkt tot adviesrecht. Sociaal-economisch corporatisme betekende een of andere vorm van economische reglementering door patronale organisaties of door paritaire raden en de institutionalisering van het sociaal overleg met garanties voor de sociale vrede.

De relatie corporatisme en V.B. nam uiteenlopende vormen aan. In diverse stromingen binnen de V.B. was corporatisme onderdeel van een vaak antidemocratische ideologie. Het concept was er echter veel minder coherent uitgewerkt dan bijvoorbeeld bij de christelijke arbeidersbeweging. Meestal ging het om een verzameling vage concepten, zoals bij het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) of om een correctie van door andere groepen uitgewerkte voorstellen, zoals de eis van het Vlaams Economisch Verbond (VEV) dat de bedrijfsorganisatie van het wetsontwerp-Paul Heymans uit 1938 een federaal karakter moest hebben. Bepaalde groepen in de V.B. hadden wel een meer concreet corporatief programma. Het Verdinaso was voorstander van een autoritair-politiek corporatisme: een corporatief parlement met raadgevende taken; concentratie van de wetgevende en uitvoerende macht bij de vorst; oprichting van corporaties met verbod van staking en lock-out; economische reglementering in de vorm van concurrentiebeperking. De met de Katholieke Vlaamsche Volkspartij gelieerde De Courant verdedigde het corporatisme dat het georganiseerde katholieke patronaat (Landelijk Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers) na 1936 uitwerkte en bleef beperkt tot het sociaal-economische terrein.

De aantrekkingskracht van het corporatisme werd ook gevoed door de buitenlandse voorbeelden. Jong Dietschland (1927-1933) was geïnspireerd door de corporatieve staatsopvatting van Othmar Spann. Ook het Italiaans fascistisch corporatisme en het meer etatistisch nazistisch corporatisme lieten hun sporen na. Het corporatief programma van het Verdinaso was ten dele schatplichtig aan het Italiaanse voorbeeld, terwijl het VNV, onder meer onder invloed van Victor Leemans, meer aanleunde bij het nazistisch corporatisme. Arbeidsorde was in beginsel een kopie van het nazistische Arbeitsfront, waarin arbeiders en patroons in een enkele organisatie verenigd waren (in het Italiaans corporatisme hadden beide groepen aparte organisaties). Arbeidsorde telde onder haar leden zowel arbeiders als patroons.

Hoewel de ideologische fundering van het corporatisme in de V.B. eerder zwak te noemen is, mag het belang ervan toch niet te zeer worden geminimaliseerd. Het corporatisme was ten dele een antwoord op de politieke en sociale democratisering die zich na de Eerste Wereldoorlog had voltrokken. Een bepaalde invulling ervan maakte er een middel tot encadrering van de lagere sociale klassen door een paternalistische elite van en maakte sociale conflicten onmogelijk. In dat opzicht paste het corporatisme in de autoritaire varianten van de nationalistische ideologie. In dat kader moet de verdediging van het corporatisme begrepen worden door de patroons die aanleunden bij de V.B. zoals Tony Herbert en andere textielwerkgevers. Een illustratie hiervan is de Katholieke Textielgroep, een poging uit 1934 om het corporatisme concreet gestalte te geven in de Vlaamse textielsector, waarbij onder meer Leo Vindevogel en Romain Moyersoen betrokken waren. Werkgevers, syndicalisten en parlementairen zouden een 'kleine corporatie' moeten vormen. Doelstellingen van het experiment waren de herkerstening van de arbeiders, het uitroeien van de klassenstrijd en de "vervlaamsching van het textielbedrijf in de Vlaanders".

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de landbouw en de nijverheid naar nazistisch corporatief model gereorganiseerd. In de landbouw kwam de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) tot stand. In de nijverheid ontstonden warencentrales (belast met de verdeling van de grondstoffen) en groepen (patronale publiekrechtelijke sectori'le eenheidsorganisaties). Lonen- en arbeidsvoorwaarden werden vastgelegd door de algemeen gevolmachtigde voor de arbeid, die geadviseerd werd door comités van sociale experts, waarin werknemers en patroons verenigd waren. Hoewel Leemans als secretaris-generaal voor economische zaken loyaal met de bezetter meewerkte voor de invoering van de groepen en in mindere mate de warencentrales, was er toch geen sprake van een Vlaams-nationalistische machtsgreep in de nijverheid. Met uitzondering van de textielsector kwam de leiding van de organen in handen van de vooroorlogse, door het Comité central industriel overkoepelde patronale federaties, die er een middel in zagen om hun macht en invloed te vergroten. Leo Wouters werd algemeen gevolmachtigde voor de arbeid, maar de comités van sociale experts speelden geen rol van betekenis. De NLVC werd geleid door Piet Meuwissen, die zich volgzaam opstelde tegenover de bezetter. Menig Vlaams-nationalist vond in de NLVC een betrekking als functionaris.

Na de Tweede Wereldoorlog dook een politiek corporatistisch discours weer op in sommige nationalistische organisaties. Dit was uiteraard het geval bij groepen met een neo-Verdinaso signatuur die de autoritaire staat bleven verdedigen, bijvoorbeeld de eerste Volksunie (1949) en de groep rond Louis Gueuning. Ook vele marginale extreem-rechtse organisaties bleven pleiten voor een organische samenlevingsopbouw.

Het eerste sociaal-economisch programma van de Volksunie (1954) was nog gekenmerkt door een corporatistisch uitgangspunt. Dit verdween evenwel toen de partij zich in de jaren 1960 programmatisch ging ontplooien en moderniseren. Het sociaal-economisch corporatisme bleef echter aanhangers bekoren onder traditionele en rechtse nationalisten: het Vlaams Blok nam het solidarisme als uitgangspunt voor zijn sociaal-economische en maatschappelijke visie.

Literatuur

B. de Wever, Greep naar de macht. Vlaams- nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 1994; 
M. Spruyt, Grove Borstels. Stel dat het Vlaams Blok morgen zijn programma realiseert, hoe zou Vlaanderen er dan uitzien?, 1995; 
D. Luyten, Ideologisch debat en politieke strijd over het corporatisme tijdens het interbellum in België (Verhandelingen KAWLSKB. Klasse der Letteren, nr. 159, 1996); 
id., Ideologie en praktijk van het corporatisme tijdens de Tweede Wereldoorlog in België, 1997.

Auteur(s)

Dirk Luyten