Coppieters, Maurits
(Sint-Niklaas 14 mei 1920).
Volgde de humaniora aan het Klein Seminarie van Sint-Niklaas. Op twaalfjarige leeftijd werd Coppieters lid van de katholieke padvindersbeweging (Vlaams Verbond van Katholieke Scouts-VVKS). Hij studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent (1938-1942). In 1970 werd hij doctor in de rechten (Centrale Examencommissie). In 1983 behaalde hij een 'Masters' in de Oost-Europakunde (RUG). Hij was jarenlang werkzaam in het onderwijs: studiemeester-lesgever aan het Koninklijk Atheneum Ronse (1945-1946), leraar aan het Koninklijk Atheneum Antwerpen (1946-1947), studiemeester aan het Koninklijk Atheneum Turnhout(1947), leraar aan het Koninklijk Atheneum Deinze (1947-1948), leraar aan (1948-1958) en adjunct-directeur (1958-1965) van de Rijkshogere Technische en Handelsschool te Gent. In 1970 werd hij als stagiair, in 1974 als advocaat, ingeschreven bij de balie van Dendermonde.
Coppieters, die tijdens de Tweede Wereldoorlog als werkweigeraar moest onderduiken, volgde na de oorlog Maurits van Haegendoren op als verbondscommissaris van het VVKS (1948-1956). Van 1956 tot 1965 was hij verbondsvoorzitter. Met pater Jos Burvenich nam hij de redactie waar van de Jeugdlinie, de jeugdpagina van het weekblad De Vlaamse Linie. Hij kreeg, nog vrij jong, vooral door zijn briljant redenaarstalent, een grote populariteit en een niet gering moreel gezag, zowel in het rijksonderwijs als in de katholieke zuil, in de verschillende jeugdbewegingen, in het vormingswerk en in de naoorlogse V.B. In 1952 hield hij op de IJzerbedevaart de toespraak namens de jeugd. In 1955 werd hij de stichter en eerste voorzitter van de Jonge Gezinnen Actie. Van 1959 tot 1965 was hij lid van de Kultuurraad voor Vlaanderen. Hij trad in 1954 toe tot het Verbond van het Vlaams Verzet en kwam al vroeg op voor amnestie. Vanaf 1959 was hij lid van de adviesredactie van het tijdschrift Kultuurleven. Hij behoorde tot de heroprichters van de Vlaamse Volksbeweging, waarvan hij voorzitter was van 1957 tot 1963.
De uitzichtloosheid van de buitenparlementaire actie en de ontgoocheling over Hertoginnedal brachten Coppieters in de politiek. Ofschoon betrokken bij de gesprekken tot oprichting van de partij der Vlaamse Democraten, trad hij toe tot de Volksunie (VU). In 1964 was hij in Sint-Amandsberg bij de gemeenteraadsverkiezingen lijsttrekker van de progressief-Vlaamsgezinde lijst Volksbelang en was er gemeenteraadslid van 1964 tot 1968. Van 1970 tot 1976 was hij gemeenteraadslid in Nieuwkerken-Waas en van 1977 tot 1983 in de fusiegemeente Sint-Niklaas. Van 1965 tot 1971 was hij Kamerlid voor het arrondissement Sint-Niklaas en van 1971 tot 1979 senator voor het arrondissement Sint-Niklaas-Dendermonde. Van 1971 tot 1977 was hij VU-fractievoorzitter in de pas opgerichte Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap. Toen de VU ingevolge het Egmontpact tot de regering toetrad werd Coppieters voorzitter van de Cultuurraad. Van 1979 tot 1981 was hij lid van het Europese parlement. Op zijn naam staat een veertigtal voorstellen van wet in verband met de onderwijspolitiek, de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd, de economische en sociale integratie van mindervaliden, de amnestie, de bestrijding van het lawaai, de verplichte publicatie van nevenfuncties voor politieke mandatarissen. In 1973 werd hij lid van de Schoolpactcommissie.
Het creëren van zelfbestuur voor Vlaanderen was voor Coppieters niet los te denken van de vernieuwing van de Vlaamse samenleving. Hij verwachtte vooral heil van de scheppende levenskracht en de geestelijke groei van de jongere generaties. Daartoe was edelmoedige openheid tegenover de ontwikkelingen in de wereld en het doorbreken van de verzuiling een conditio sine qua non: dit 'bevrijdingsnationalisme', waarin Coppieters de V.B. situeerde in het kader van de strijd van de verdrukte volken van de Derde Wereld en ten strijd trok tegen velerlei vormen van structurele onverdraagzaamheid, lokte herhaaldelijk scherpe reacties uit, zowel bij christen-democraten als in kringen van traditionalistische Vlaams-nationalisten.
Als invloedrijk parlementslid, lid van het VU-partijbestuur en directeur van het Vormingscentrum Lodewijk Dosfel droeg Coppieters, omstreeks 1970, vooral door de organisatie van partijcongressen over politiek pluralisme, de rechten van de vrouw, welvaartsspreiding en sociale zekerheid, gemeentebeleid, milieuproblematiek en ontwikkelingssamenwerking, in sterke mate bij tot de formulering van een politiek programma waardoor de Volksunie ook buiten traditioneel Vlaams-nationalistische kringen aanhang verwierf. Ook als woordvoerder inzake onderwijs- en cultuurproblemen ijverde hij voor een pluralistisch georiënteerde maatschappijhervorming. Steeds meer werd hij het boegbeeld van de meer linkse vleugel in de partij, terwijl hij zich herhaaldelijk scherp distantieerde van de extreem-rechtse richting en van het goedpraten van de collaboratie. Als medestichter van het Vlaams Internationaal Centrum wilde hij in de V.B. de interesse voor de Europese integratie en voor ontwikkelingssamenwerking bevorderen.
In de bewogen periode van verdeeldheid over het Egmontpact maakte Coppieters' plan om de herdenking van het 150-jarige bestaan van België in het teken te stellen van de erkenning van de gemeenschappen, van het ongedaan maken van de sociale gevolgen van de repressie en van het sluiten van het Taalunieverdrag met Nederland (Nederlandse Taalunie) veel ophef. Dat gold ook voor zijn voorstel tot het sluiten van een cultureel akkoord met Wallonië.
Als lid van het Europese parlement werd hij medestichter van de Europese Vrije Alliantie (EVA), een samenwerkingsverband van autonomistische en federalistische partijen. In opdracht van de EVA schreef hij onder de titel De schone en het beest een ontwerp van politiek programma.
Na 1981 bekleedde hij geen politiek mandaat meer. Hij verleende medewerking aan de uitbouw van de EVA en was actief in de vredesbeweging. Hij was van 1984 tot 1986 voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Hij nam ontslag nadat hij zich in het slotdebat van de tv-serie De Nieuwe Orde van Maurice de Wilde erg kritisch had uitgelaten over de collaboratie en daardoor een storm van protest had uitgelokt bij oud-collaborateurs en uiterst-rechtse Vlaams-nationalisten. Voor bladen als 't Pallieterke was Coppieters trouwens al veel langer de gebeten hond. In 1987-1993 schreef hij de vierdelige monografie Het jaar van de klaproos over de politieke, maatschappelijke en culturele ontwikkelingen in zijn geboortejaar 1920. Het eerste deel werd in 1987 bekroond met de Jozef-Versouprijs.
Als voorzitter van het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking van 1983 tot 1989 pleitte hij voor een vernieuwde aanpak van de Belgische en Europese Afrikapolitiek. In die periode werden de politieke partijen meer direct betrokken bij het ontwikkelingsbeleid.
Alhoewel Coppieters in 1988 de staatshervorming en de VU-regeringsdeelname had goedgekeurd nam hij, ontgoocheld omdat de partij niet bereid bleek het destijds door de congressen aangenomen programma waar te maken, in 1989 ontslag. Sinds de goedkeuring van het Sint-Michielsakkoord en de totstandkoming van een autonoom Vlaams politiek gezag werkt hij, steeds duidelijker afstand nemend van het Vlaams-nationalistisch discours, in samenspraak met politici uit verschillende partijen, aan een hergroepering van de politiek linkse krachten in Vlaanderen. In het verlengde daarvan werkt hij ook aan een ideologische vernieuwing van het Vlaams-nationalisme. In dat verband baarde hij opzien met de verklaring dat hij zich na de staatshervorming eerder als een Vlaams patriot dan een Vlaams-nationalist beschouwde.
Coppieters kwam in 1996 opnieuw in de schijnwerpers als medeauteur van het Sienjaal, samen met de Vlaamse socialist Norbert de Batselier. Het was een denktekst over politieke hernieuwing over de partijgrenzen heen die de Vlaamse natie en staat als gegeven beschouwde. Het Sienjaal werd door vele waarnemers als belangrijk beschouwd, maar het initiatief werd spoedig overstemd door allerhande vernieuwingsbewegingen die naar aanleiding van de affaire-Dutroux op het einde van de jaren 1990 ontstonden.
Werken
Ridderschap. Een cultuurhistorische verkenning, 1948;
Voor een breed Vlaams front, 1964;
Universitaire expansie voor of tegen Vlaanderen, 1967;
'De repressie na de Tweede Wereldoorlog', in Twintig eeuwen Vlaanderen, VI, 1979, p. 79-91;
Welk Vlaanderen?, 1981;
Ik was een Europees parlementslid, 1981;
De schone en het beest, 1986;
De redding van Afrika, 1988;
'Mijn politiek testament', in Knack (20-26 september 1989);
Het jaar van de klaproos. 1. Noten onder het kalenderblad 14 mei 1920. 2. De republiek van de menselijkheid. 3. Van DE PROFUNDIS naar OPSTANDING 1920, 1987-1993;
Kijk dan toch naar de wereld van vandaag, 1995;
'De wijze man en het witte blad', in Samenleving en politiek (februari 1995);
'Welk Vlaanderen in welke wereld?', in Streven (februari 1995).
Literatuur
H. de Ridder en F. Verleyen, Waar is nu mijn mooie boomgaard? 10 politieke portretten, 1971;
G. Bomans, Een Hollander ontdekt Vlaanderen, 1971;
E. Raskin, Van binnenuit bekeken. De herinneringen van een V.U.-parlementslid, 1980;
J. Dedeurwaerder, Coppieters, een voortrekker, 1985.
Verwijzingen
zie: Nelly Maes.