Coppieters, Honoré

Uit NEVB Online
Ga naar: navigatie, zoeken

(Overmere 30 maart 1874 – Gent 20 december 1947).

Werd in 1896 na humaniorastudies aan het Sint-Vincentiuscollege in Eeklo (1886-1892) en priesterstudies aan het Klein Seminarie van Sint-Niklaas en het Grootseminarie te Gent (1892-1896) tot priester gewijd. In 1902 promoveerde Coppieters tot doctor en magister in de godgeleerdheid.

Na gedurende achttien jaar (1902-1920) in Leuven exegetische vakken te hebben gedoceerd, werd hij – na in 1917-1918 ook in het Gentse Grootseminarie de Heilige Schrift te hebben onderwezen – deken in Lokeren (1920-1924) en nadien in Aalst (1924-1927). Op 25 mei 1927 volgde hij Mgr. Emile Seghers op als bisschop van Gent.

Te Leuven stond Coppieters dicht bij de studenten en werd hij moderator van de Vlaamse studentenvereniging Amicitia. Coppieters' professoraat aan het seminarie in Gent stelde hem in de gelegenheid van naderbij de problemen te leren kennen die door het activisme in het Gentse rezen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld pater Desiderius A. Stracke aarzelde hij niet Vlaamse vrienden af te raden in die oorlogsjaren een professoraat aan de vernederlandste universiteit te aanvaarden.

Als bisschop toonde Coppieters dat hij de Vlaamse zaak genegen was, maar hij distantieerde zich van het activisme en het extreme nationalisme. Dat hij het vertrouwen van de Vlamingen genoot, mag reeds blijken uit het feit dat de drie Sublieme DeserteursCarlos van Sante, Karel de Schaepdrijver, Jules Charpentier – hem kort na zijn benoeming een brief schreven om zich te beklagen over het lot dat hen te beurt gevallen was. Ze hadden niet vermoed "dat die haat die men de Duitschers toedraagt ook zou neergevallen zijn op al wat Vlaamsch is (...). In onzen nood, aan den IJzer, zochten wij steun bij Koning, regering en kardinaal Mercier, nergens vonden wij hulp."

Op 5 februari 1930 verzocht nuntius Micara de bisschop hem te willen inlichten over de documenten die sinds de oorlog door het bisdom Gent in verband met de Vlaamse kwestie uitgevaardigd waren. Coppieters preciseerde in zijn antwoord dat hij veronderstelde dat de nuntius zowel over les justes revendications linguistiques des Flamands als over de buitensporigheden van het Vlaams-nationalisme ingelicht wenste te worden. Wat de rechtmatige Vlaamse eisen betrof kon hij zeggen dat in 1924 besloten was een groter aantal vakken te onderwijzen in het Nederlands – langue maternelle de nos élèves, à peu d'exceptions près – en dat op de prosynodale vergadering van 22 mei 1928 het besluit was uitgevaardigd dat het godsdienstonderricht altijd in de volkstaal moest plaatshebben. Tegen de nationalistische overdrijvingen had hijzelf noch zijn voorganger Mgr. Seghers enig document gepubliceerd. Coppieters had er zich toe beperkt om mondeling, ter gelegenheid van retraites of priesterbijeenkomsten, te waarschuwen tegen de infiltratie van nationalistische elementen in het Jeugdverbond voor Katholieke Actie (JVKA) en de priesters te verbieden de functie van proost waar te nemen in studentenbonden die weigerden zich bij het jeugdverbond aan te sluiten. Eenmaal, op 4 april 1929, had hij een religieuze ceremonie die door het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS) in Oostakker gepland was, verboden. De jezuïet Jozef van Opdenbosch had verbod gekregen er de mis op te dragen en toen de dominicaan Jules Callewaert zijn plaats had ingenomen en daarenboven de kanselrede had gehouden, werd hij door Coppieters terechtgewezen. Sinds de oprichting van het JVKA (1928) had Coppieters zich van het AKVS afgekeerd. Op 17 juli 1929 liet hij aan de colleges weten dat de studentenbonden afstand moesten nemen van het AKVS, een maatregel die in de Vlaams-nationalistische pers heftige reacties uitlokte.

De verplichte toetreding van de studentenbonden tot de Katholieke Actie is een pijnlijke episode geweest. In 1936 – het AKVS had onder invloed van het Diets ideaal zijn naam veranderd in Algemeen Katholiek Dietsch Studentenverbond (AKDS) – werd onderhandeld met Leo de Kesel, proost van de Katholieke Studentenactie (KSA). De afgevaardigden van het AKDS kregen de indruk dat De Kesel – zeker in het begin van de onderhandelingen – geloofde dat het mogelijk was tot een modus vivendi te komen, maar uiteindelijk weigerde de bisschop.

Aan het eind van 1930 had in de Sint-Baafskerk te Gent een incident plaats naar aanleiding van daar gehouden Franse preken. Een aantal catholiques flamands d'expression française grepen deze gelegenheid aan om de bisschop te vragen de Franse predikatie nog uit te breiden en ze pleitten meteen voor een godsdienstonderricht in het Frans voor hun kinderen. De Ligue catholique pour la défense de la liberté du père de famille drong aan op een onderhoud om over deze aangelegenheid te praten. Coppieters verklaarde zich bereid tot een gesprek maar wees erop dat vooraf enkele zaken voor ogen gehouden dienden te worden: was het, onder de actuele omstandigheden, wel opportuun enige verandering in het taalregime aan te brengen? Was een wijziging ten voordele van het Frans wel wenselijk (98% van de Gentenaren begreep Nederlands)? In Wallonië konden de Vlaamse inwijkelingen niet op analoge tegemoetkomingen vanwege het bisdom rekenen.

Tijdens de oorlogsjaren zocht Coppieters geen contact met de bezetter, tenzij om te protesteren tegen bepaalde maatregelen die tegen de rechten van de Kerk indruisten, zoals het opeisen van parochiezalen of het gebruik van kerken voor protestantse diensten. Hij stuurde de dekens richtlijnen betreffende de houding die ze moesten aannemen wanneer kerkelijke diensten werden gevraagd voor gesneuvelde oostfronters: geen vaandels of uniformen in de kerk, geen profane melodieën op het orgel. Herhaaldelijk ging hij bij het militair bestuur pleiten voor priesters die wegens anti-Duitse daden – zoals het beluisteren van Engelse radio-uitzendingen – opgepakt waren, of voor schooldirecteurs die in 1944 geweigerd hadden een lijst te overhandigen van de afgestudeerde jongelui.

Na de bevrijding rees het probleem van de repressie. Coppieters deed geen officiële uitspraken in deze aangelegenheid, maar in sommige gevallen pleitte hij bij de bevoegde instanties voor mensen van wie hij wist dat ze onschuldig waren aan wat men hun ten laste legde. Soms ook nam hij de verdediging op zich van priesters die wegens een zogenaamd gemis aan burgerzin uit een officiële functie ontslagen dreigden te worden.

Coppieters en Mgr. Louis-Joseph Kerkhofs, de (Vlaamse) bisschop van Luik, pleegden regelmatig overleg over Vlaamse aangelegenheden. Het betrof bijvoorbeeld de plaats en de rol van de priester in de studentenbonden, het wantrouwen van de Vlaamse jeugd tegenover het bisschoppelijk gezag, de vernederlandsing van de Leuvense universiteit, de Frontbeweging. Deze laatste vond in Coppieters' ogen weinig begrip wegens haar separatistische en anti-Belgische neigingen. De Vlaamsgezindheid van Coppieters bleef ondergeschikt aan de hogere belangen van Kerk en staat. Nooit is de bisschop buiten het kerkbeeld gestapt dat toen algemeen gangbaar was: in 'gemengde kwesties' – en zeer veel kon daaronder vallen – had de Kerk het laatste woord. De bisschop vond derhalve dat het binnen zijn bevoegdheid viel zich tegen de politieke keuze van een Vlaams-nationalistische partij uit te spreken, de lectuur van Vlaams-nationalistische bladen te verbieden en ook te stellen dat er naast de Katholieke Actie geen plaats was voor het AKVS. In het kader van de bisschoppenconferentie had hij, samen met de bisschop van Luik, nochtans het meest begrip voor de Vlaamse belangen.

Werken

Collectio epistolarum pastoralium, I-II, 1927-1939, 1940-1947.

Literatuur

J. Coppens, 'Son Excellence-Zijne Excellentie Mgr. Coppieters. Notice biographique-Levensbeeld', in Folia Lovaniensia (1950); 
R. Boudens, 'Honoré Coppieters', in M. Cloet (ed.), Het Bisdom Gent (1559-1991). Vier eeuwen geschiedenis, 1991, p. 367-380.

Verwijzingen

zie: kerk.

Auteur(s)

Robrecht Boudens