Claes, Lode
(Borgerhout 17 juni 1913 – Cadzand 16 februari 1997).
Studeerde rechten en politieke en sociale wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven en vestigde zich in 1936 als advocaat in Antwerpen. Claes sympathiseerde met het Verdinaso en werkte mee aan het vooroorlogse Studiecentrum tot Hervorming van de Staat.
Tijdens de bezetting was hij in de zomer van 1940 heel even redacteur van het dagblad Volk en Staat en daarna een jaar ambtenaar van de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie. Vervolgens, eerst als directeur van de Studie- en Voorlichtingsdienst van het ministerie van binnenlandse zaken (tot december 1941), daarna als adjunct-rijkscommissaris voor de grote agglomeraties, hield hij zich als adjunct van Hendrik Borginon bezig met de oprichting van de grote agglomeraties. In september 1942 ten slotte werd hij, op voordracht en onder druk van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), schepen van Groot Brussel. Hij werd eind 1944 aangehouden en veroordeeld wegens collaboratie. Hij bleef bijna vijf jaar in de cel.
Na zijn vrijlating werd Claes in 1950 redacteur van het jezuïetenweekblad De Vlaamse Linie en, wat later, hoofd van de Antwerpse redactie van De Standaard. Van 1958 tot 1964 was hij secretaris-generaal van de Economische Raad voor Vlaanderen. In 1964 stapte hij de Brusselse bankwereld binnen en werd onder meer beheerder van de Bank Lambert. Hij was die jaren ook actief als secretaris-generaal van de Vereniging voor Economie (1962-1964) en als lid van het bureau van het Belgisch Instituut voor de Wetenschap der Politiek (1963).
In 1968 werd Claes verkozen tot senator van de Volksunie (VU) in het arrondissement Brussel. In het parlement ging zijn aandacht vooral naar financiële en economische vraagstukken, waarbij hij uitgesproken neoliberale opvattingen verdedigde. Ook lichtte hij geregeld in de Franstalige Brusselse pers de Vlaamse standpunten toe. Hij was van 1969 tot 1971 lid van het partijbestuur en vertegenwoordigde de VU in de agglomeratieraad en het agglomeratiecollege van Brussel en in de Gewestelijke Economische Raad voor Brabant. In 1977 ging hij niet akkoord met de ondertekening door de partijleiding van het Egmontpact. Hij verliet de VU en richtte op 19 november 1977, samen met de Antwerpse zakenman Luc Pauwels, de Vlaamse Volkspartij (VVP) op, een nationalistische formatie met een rechts-liberale maatschappijvisie. Voor de algemene verkiezingen van december 1978 vormde de VVP een kartel, onder de benaming Vlaams Blok, met de op 2 oktober 1977 gestichte Vlaams-Nationale Partij (VNP) van een andere VU-dissident, Karel Dillen. Toen alleen deze laatste verkozen werd, viel de coalitie in januari 1979 uiteen. De VVP zelf verdween in de lente van dat jaar; de nationalistische fractie stapte over naar de VNP die zich van dan af Vlaams Blok noemde.
Claes keerde niet meer terug in het parlement. Hij werd in 1980 directeur van het financieel-economische tijdschrift Trends en publiceerde naast scherpzinnige politieke en sociologische commentaren ook een drietal essays over de collaboratie, de Vlaamse identiteit en andere aspecten van het Belgische nationaliteitenvraagstuk. Tot diep in de jaren 1990 bleef hij vanuit zijn woning in Cadzand (Zeeuws-Vlaanderen) Trends adviseren en er een wekelijkse politieke kroniek verzorgen.
Claes bekleedde een aparte en opvallende plaats in de V.B. Opgevoed in het gedachtegoed van de vooroorlogse Rechtse Revolutie in Duitsland en van de Action française, vrijzinnig en van nature geneigd tot pessimisme en non-conformisme, verafschuwde hij zowel het emotionele volksnationalisme als het linkse bevrijdingsnationalisme van Maurits Coppieters. Hij verweet de Vlaamse staatshervormers van 1970-1990 (staatshervorming en federalisme) dat zij de Vlaamse meerderheid en de Waalse minderheid in een paritaire structuur naast elkaar hadden geplaatst en de Vlaamse macht niet hadden weten aan te wenden om de Belgische staat in handen te nemen. Hij betoogde in zijn publicaties dat Vlaanderen wordt beheerst door 'nederlaagpartijen' met een minderwaardigheidscomplex en zonder offensieve strategie. Hij oefende ook scherpe kritiek uit op de nieuwe Vlaamse elite, het Hof, de Kerk en het kapitaal.
Werken
Het verdrongen verleden. De collaboratie, haar rechters en geschiedschrijvers, 1983;
De afwezige meerderheid, 1985;
De afwendbare nederlaag, 1986.
Verwijzingen
zie: Davidsfonds.