Balthazar, Herman
(Gent 4 maart 1938).
Volgde humanoria aan het Koninklijk Atheneum aan de Ottogracht te Gent (1950-1956), studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent (RUG) en doctoreerde er in 1970. Balthazar was docent aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) van 1970 tot 1973 en hoogleraar aan de RUG van 1973 tot 1985. In 1985 werd hij gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen, een ambt dat hij sindsdien combineerde met een buitengewoon hoogleraarschap aan de RUG (tot op heden) en de VUB (tot 1991). Hij was onder meer voorzitter van de Cultuurpactcommissie (1978-1980), voorzitter van de raad van beheer van de Belgische Radio en Televisieomroep (1980-1984) en lid van de Nederlandse Taalunie (1982-1984).
Als geboren en getogen socialist en vrijzinnige is 'flamingant' voor Balthazar geen vanzelfsprekend epitheton. In een van zijn belangrijkste publicaties over de V.B., waarin hij het flamingantisme probeerde te situeren in zijn historisch en sociologisch groeiproces, "De identiteit van het flamingantisme" (in Het Boek van België. Een controversieel portret van cultureel België, 1980, p. 156- 179), laat hij het antwoord op de vraag naar zijn Vlaamsgezindheid bijvoorbeeld diplomatisch in het midden. Met de kritische distantie van de historicus is hij van meet af aan sterk geboeid door de geschiedenis van de Vlaamse emancipatie en de bouw van "een eigen Vlaams huis met eigen Vlaamse instellingen", dat in zijn ogen echter zonder veel geestdrift en mobilisatie van de bewoners aan de gang is. Met het gedachtegoed van door de Verlichting geïnspireerde en sociaal bewogen flaminganten als Jan B. Verlooy, Emiel Moyson of August Vermeylen kan Balthazar zich relatief probleemloos identificeren, maar de particularistische en fundamentalistische trekken van de V.B., die zich in het extremistisch bloed- en bodemnationalisme manifesteren, doen hem huiveren. De schermutselingen rond de staatshervorming, die de politieke vervreemding van de burger in de hand werken en de triomfalistische promotiecampagnes van 'Vlaanderen' in "de versleten taal van staatspropaganda" wekken dan weer nauwelijks verholen ergernis op.
Die ambivalente verhouding tot het flamingantisme blijkt onder meer uit de verschillende artikels die Balthazar aan het onderwerp wijdde, alsook uit de Elf juli-toespraken die hij jaarlijks houdt uit hoofde van zijn functie als gouverneur van Oost-Vlaanderen. Een erfenisstrijd om de antecedenten van "goed, beter en best Vlaams vaderlanderschap" wijst hij resoluut af, niet het minst omdat de vereiste kwalificaties van "de goede Vlaming" maar al te vaak in de wollige termen van het idealisme worden omschreven.
Voor Balthazar is de V.B. een Civil Society zoals Thomas Paine die zag: een vrije beweging van burgers, die boven en buiten de staatsvoering gestalte geeft aan een emancipatiestroom. In de mate dat hij zichzelf als een drager van die beweging beschouwt, is Vlaamse emancipatie voor hem noodzakelijkerwijze verbonden met een streven naar een culturele eenheid met het Noorden. Het flamingantisme van Balthazar heeft inderdaad onmiskenbaar Groot-Nederlandse accenten. Tijdens zijn studentenperiode nam hij deel aan de Algemeen Nederlandse Studentencongressen. Hij was toen ook actief lid en bestuurslid van het Taalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan, waarvan de kleuren 'oranje-blanje-bleu' herinneren aan de tijd van het Gentse orangisme. De leuze "Klauwaert en Geus" van dit studentengenootschap symboliseert de vrijzinnige dimensie van het flamingantisme dat Balthazar voorstaat.