Van Cauwelaert, Frans

Uit NEVB Online
Versie door ADVN (overleg | bijdragen) op 10 jan 2019 om 19:08 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

(Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek 10 januari 1880 – Antwerpen 17 mei 1961).

Vormingsjaren en professoraat

Werd als jongere zoon van tamelijk welgestelde landbouwers naar het Klein Seminarie van Hoogstraten gestuurd. Na schitterende prestaties daar koos Van Cauwelaert in 1899 niet voor het priesterschap, maar ging in Leuven thomistische filosofie studeren onder leiding van Mgr. Désiré Mercier. Deze oriënteerde hem naar de geneeskunde en in 1904 werd hij kandidaat in de natuur- en geneeskundige wetenschappen.

Vanaf zijn studententijd was Van Cauwelaert volop geëngageerd in de V.B. Al in Hoogstraten hadden leraars als Thaddeus Spaeninkx hem betrokken bij de scholierenwerking, die stond onder leiding van de Lierse arts August Laporta. Ze hadden ervoor gezorgd dat hij in Leuven terechtkwam in het flamingantische milieu van de professoren Pieter-Jozef Sencie en Emiel Vliebergh: de Sociale Studiekring en het genootschap Met Tijd en Vlijt. Bij de oprichting van het door de rectorale overheid gepatroneerde Vlaamsch (Studenten)Verbond in 1902 werd Van Cauwelaert er de secretaris van en gedurende twee jaar lid van de redactie van het weekblad Ons Leven. In 1903 stichtte hij de kring Taal en Kennis, waarin de studenten zich konden bekwamen in het gebruik van het Nederlands in de wetenschap, maar dat hen ook mobiliseerde om actie te voeren voor een taalwet op het middelbaar onderwijs. Met zijn medestudent Leo van Puyvelde verwierf Van Cauwelaert nationale bekendheid in die strijd, die voor hem een springplank was voor een politieke loopbaan.

Zijn bekendheid dankte Van Cauwelaert vooral aan zijn uitzonderlijk redenaarstalent. De oplevende scholierenbeweging bood hem een ruim gehoor. Zelf organiseerde hij mee die vakantiewerking onder de collegeleerlingen van Vlaams-Brabant, maar op nationaal vlak was het vooral Van Puyvelde die haar activeerde door de oprichting in 1903 van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS). Op zijn land- en gouwdagen was Van Cauwelaert de meest gegeerde spreker, met zijn lekenpreken: "Weest mannen van overtuiging, weest mannen van karakter, weest mannen van de daad". De scholieren moesten zichzelf vormen tot volledige mensen, wat onder meer inhield: tot bewuste Vlamingen en katholieken.

Door toedoen van zijn mentors Vliebergh en Laporta werd de student Van Cauwelaert in 1905 gevraagd om op het eerste Vlaams katholiek congres, in Lier georganiseerd door het Davidsfonds, de hoofdschotel te leveren: de bespreking in te leiden over "De Inrichting der Vlaamse Katholieke Beweging". Die beweging moest voor hem breder zijn dan een taalstrijd; ze moest heel onze volkskracht, in haar economische, verstandelijke en zedelijke componenten, zo ruim mogelijk ontwikkelen. Onder invloed van Julius Mac Leod legde Van Cauwelaert er sterk de nadruk op dat het onderwijs niet alleen moest worden vernederlandst, maar ook verbeterd en uitgebreid.

"De grond van alle kwaad is dat een deel van het Vlaamse volk zelf onverschillig of zelfs vijandig geworden is aan zijn stambelangen. We hebben dat niet aan anderen te wijten, maar aan onszelf." Dat zou een kerngedachte van Van Cauwelaert blijven, tegen de voorstelling die het kwaad personifieerde in een vreemde 'verdrukker': "Wij, Vlaamse volk, wij zijn onze eigen vijand." "We moeten het volk winnen", het volk Vlaams- bewust maken, dat was in één zin Van Cauwelaerts programma. Maar hoe? Door politieke agitatie maar vooral door zelf de partij in handen te nemen; door de pers en door werking niet alleen in specifiek-flamingantische organisaties maar ook in de volksverenigingen zoals boerenbonden, mutualiteiten en vakbonden. Dat was de weg waarlangs Van Cauwelaert zelf na de Eerste Wereldoorlog een echte volksbeweging kon in gang zetten, waarmee hij de vernederlandsing van het openbaar leven zou afdwingen.

Van Cauwelaert liet het op het congres in Lier niet bij die algemene beschouwingen, maar stelde ook concrete opgaven voor de eerstvolgende jaren: de Oud-Hoogstudentenbonden, de vrucht van de scholieren- en studentenbeweging, zouden de leiding van de beweging moeten in handen nemen mits een vastere organisatie en een meer omlijnd programma; een katholiek Vlaams secretariaat moest worden gesticht; aan de universiteit van Leuven moesten, als eerste stap naar de vernederlandsing, Nederlandstalige vakantiecursussen voor leraars worden ingericht die tegelijk op het middelbaar onderwijs zouden inwerken; "een algemeen leidend dagblad" moest worden uitgegeven om de burgerij en de hogere klasse te winnen. Drie jaar later was dat programma verwezenlijkt, behalve dat de krant De Standaard pas in 1914 werd opgericht.

Van 1905 tot 1910 verbleef Van Cauwelaert deeltijds in het buitenland. Dankzij de steun van Mercier was hem een leerstoel aangeboden aan de katholieke kantonnale universiteit van Fribourg in Zwitserland, mits hij zich zou specialiseren in de proefondervindelijke psychologie bij Wilhelm Wundt in Leipzig. Hij haalde wel het doctoraat in de thomistische wijsbegeerte in Leuven (1905) en studeerde een aantal maanden in Leipzig en daarna in München, maar deed niet het overeengekomen experimenteel onderzoek. Toch kon Mercier, die intussen aartsbisschop was geworden, hem met veel moeite in februari 1907 doen benoemen tot buitengewoon hoogleraar in de experimentele en pedagogische psychologie. Tot 1910 doceerde hij in het Frans en het Duits in Fribourg.

Aartsbisschop Mercier beloofde belangrijke verbeteringen aan het onderwijs van het Nederlands in zijn scholen, maar alleen indien de katholieken hun campagne voor een wettelijke regeling zouden opgeven. Hij zette de flaminganten op wie hij directe invloed had persoonlijk onder druk opdat ze zijn thesis publiek zouden verdedigen. Op twee openbare vergaderingen, in augustus en oktober 1906, gaf Van Cauwelaert te kennen dat hij voorstander bleef van de volledige vernederlandsing van het middelbaar en het universitair onderwijs, maar dat van het parlement niet méér zou kunnen bekomen worden dan hetgene wat Mercier beloofd had, en wat door de gezamenlijke bisschoppen in september was voorgeschreven aan alle katholieke colleges, een voorspelling die zou uitkomen. Hij ging niet in op de vraag van Mercier om diens beleid in een tijdschriftartikel te verdedigen.

Van Cauwelaert deed geen wetenschappelijk onderzoek, ook niet in Fribourg waar hij trouwens zo weinig mogelijk verbleef. In eigen land zorgde hij voor de organisatie van Nederlandstalige vakantiecursussen aan de Leuvense universiteit (Vacantieleergangen), en trad toe tot de redactie van Hooger Leven. In 1908 gaf hij een bundel Verhandelingen en Voordrachten uit, met vooral toespraken tot de scholieren maar ook die tot het Davidsfondscongres in Lier en enkele tijdschriftartikels. Het boek kende een buitengewoon succes onder de geestelijken en werd door hen verspreid onder de collegeleerlingen en zelfs gebruikt als studieboek in de klas.

Al bij zijn benoeming in Fribourg schreef Van Cauwelaert aan Mercier dat hij ginder niet langer dan twee jaar zou blijven. Maar als voorwaarde om hem te steunen voor een benoeming aan een Belgische universiteit, vroeg Mercier dat hij zijn toezegging uit 1905 zou waarmaken, om de aggregatie te behalen met een wetenschappelijk boek. Daarvoor had hij geen belangstelling en hij verspreidde het gerucht dat hij omwille van zijn flamingantische activiteit werd geweerd. Voor zijn levensdoel, de leider te worden die de V.B. tot de voltooiing zou voeren, was een aureool als martelaar bijna even nuttig als een hoogleraarschap.

De jonge volksvertegenwoordiger

In 1909 begon Van Cauwelaert de studie in de rechten, met het oog op een parlementair mandaat in Brussel in 1912. Al in april-mei 1910 aanvaardde hij een mandaat als volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, in opvolging van Edward Coremans. Het was hem aangeboden door de Nederduitsche Bond, vooral door toedoen van Alfons van de Perre die hem al langer naar Antwerpen trachtte te halen. Dat werd het begin van vriendschap en innige samenwerking tussen beiden. Het werd niet in dank afgenomen door een aantal antimilitaristische aanhangers van Coremans, die vreesden dat de soepele Van Cauwelaert een pion van Désiré Mercier zou blijken en die hem in hun weekblad Ons Recht kritisch zouden volgen.

Hoewel Van Cauwelaert nog tot oktober 1913 rechten studeerde, ontplooide hij een verbazende activiteit. Nog in 1910 stichtte hij de Oudersbond tot uitbreiding en verbetering van het Vlaams Katholiek Onderwijs. Het weekblad Ons Volk Ontwaakt moest de weg voorbereiden voor De Standaard. In de Kamer, waar hij het jongste lid was, werd Van Cauwelaert als de geleerde professor uit Fribourg met een gunstig vooroordeel ontvangen en nam hij meteen de leiding van de kleine katholieke flamingantische groep. Hij lanceerde met de liberaal Louis Franck en de socialist Camille Huysmans in 1911 de propagandacampagne voor de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit volgens het voorstel van de tweede hogeschoolcommissie (Drie Kraaiende Hanen).

Deze door Van Cauwelaert bepleite samenwerking over de partijgrenzen heen werd al meteen bedreigd door het op de voorgrond komen van de schoolkwestie. Daarin verdedigde hij met kracht het katholieke standpunt, zoals hij ook de missionarissen in Kongo in bescherming nam tegen de kritiek op hun methodes. Zo verankerde hij zijn positie, onder de priesters vooral, wat hem toeliet om tegen de Brugse bisschop Gustave Waffelaert en oudere katholieke voormannen op te komen voor een nieuwe, geradicaliseerde taalwetgeving die gelijke rechten van het Vlaamse volk naast een Waals volk zou beveiligen, in plaats van alleen rechten van Fransonkundige individuen in een tweetalig Vlaanderen. Door veelvuldig op te treden als spreker in de katholieke sociale bewegingen en het voorzitterschap te aanvaarden van het Antwerpse Rerum Novarumcomité, verankerde hij ook daar zijn persoonlijke positie zowel als die van het flamingantisme.

Aan de overname van de macht in de katholieke partij door zijn geestesgenoten, waarvoor elders arrondissementsbonden van de Katholieke Vlaamsche Landsbond (KVL) werden opgericht, werkte Van Cauwelaert in Antwerpen door in 1912 een minder Vlaamsgezinde aftredende volksvertegenwoordiger te verdringen als kandidaat van de randgemeenten, zodat Van de Perre in de Kamer kwam namens de Nederduitsche Bond. Samen zetten ze dan een Katholieke Vlaamsche Kamergroep op. Al was het aantal leden daarvan beperkt, zelfs die weinigen waren lang niet allemaal bereid om tegen de regering en de koning een radicaal standpunt vol te houden. Dat bleek begin 1913 toen geen afzonderlijke Vlaamse en Waalse legereenheden konden bekomen worden, en begin 1914 wanneer in de wet op het lager onderwijs aan het principe moedertaal= voertaal werd toegevoegd dat het in het Brusselse en op de taalgrens 'verzacht' zou worden toegepast. De ontgoocheling ontlaadde zich in kritiek, niet alleen op de bestaande partijen maar ook op de twee Antwerpse voormannen; in linkse bladen werden die van verraad beschuldigd. Het was bovendien duidelijk dat een volledige vernederlandsing van de universiteit van Gent niet zou worden gehaald.

De Eerste Wereldoorlog

Toen in de Eerste Wereldoorlog het Belgisch leger zich ging terugtrekken uit het gebombardeerde Antwerpen, begin oktober 1914, voegde Van Cauwelaert zich bij zijn gezin in het neutrale Nederland en vestigde zich in Scheveningen bij Den Haag. Hij was in Nederland enigszins bekend door de talrijke voordrachten die hij er gehouden had voor katholieke verenigingen. Hem was door de regering opgedragen om er samen met de socialistische Antwerpse volksvertegenwoordiger Modest Terwagne de belangen van België te behartigen. Vooreerst betekende dat de zorg voor het miljoen Belgische en in het bijzonder Antwerpse vluchtelingen aldaar, waarvan er meer dan honderdduizend de hele oorlog in Nederland zouden blijven, naast de dertigduizend geïnterneerde militairen. Het hield ook de verdediging in van het Belgische standpunt, in de pers en anderszins. In een weekbladartikel op 19 december 1914, "Aan de mannen van het Vlaamsche Woord", spoorde Van Cauwelaert aan om in het belang van België en van Vlaanderen de werking voor Vlaamse bewustwording te hernemen. Naast zijn officiële opdracht en zijn journalistiek werk, zou hij gedurende heel de oorlog optreden als juridisch adviseur van de firma Lieven Gevaert in wier dienst hij enkele reizen naar Italië en naar Engeland zou ondernemen.

Rond nieuwjaar 1915 werd het duidelijk dat Duitsland een Flamenpolitik voerde om België te vernietigen. Het trachtte de Vlamingen allerlei voordelen toe te staan en zogenaamd-Vlaamse dagbladen uit te geven. De uitgeweken flaminganten in Nederland reageerden door vanaf 1 februari 1915 een loyaal dagblad uit te geven, De Vlaamsche Stem, waar Van Cauwelaert aan meewerkte. De Duitse legatie in Den Haag slaagde erin om dit blad op te kopen via een Nederlandse stroman, de pan-Germanist Frederik C. Gerretson, die het blad in de genoemde anti-Belgische koers stuurde. Van Cauwelaert nam de leiding van de flaminganten in Nederland die in een manifest de "handlangers van het Duits bestuur" veroordeelden en aan Gerretson het ultimatum stelden dat hij zich moest terugtrekken uit het dagblad, zo niet zouden zij het kelderen. Dat laatste gebeurde, maar Gerretson was erin geslaagd om René de Clercq en Antoon Jacob om de tuin te leiden en werd de spil van "het onder ons toezicht in het leven geroepen Vlaams Comité" zoals de Duitse legatie schreef.

Tegen die Duits-Groot-Nederlandse propaganda stichtte Van Cauwelaert met de liberaal Julius Hoste (jr.) het weekblad Vrij België. Hij wist te beletten dat ze nog verder aanhangers won onder de uitwijkelingen in Nederland, of dat de Duitsers vele Nederlanders zouden bereid vinden om aan hun von Bissing Universiteit in Gent te doceren. De Groot-Nederlands-activistische propaganda beschuldigde hem daarom van verraad aan Vlaanderen.

Hoewel Van Cauwelaert in zijn vertrouwelijke briefwisseling schreef over het "oprecht misdadig werk" van de activistische "Duitse agenten", sprak hij in zijn artikels alleen over onervaren jongeren die door Duitsgezinde Hollanders waren misleid. Die wilde hij niet uit de V.B. stoten, maar tot inkeer brengen. Ook tegenover de medestanders die in 1916 de von Bissing Universiteit aanvaardden, zou hij die tactiek volhouden en na de oorlog zou hij als advocaat Lodewijk Dosfel verdedigen en onschuldig noemen. Die politiek leidde in 1917 tot een breuk met Leo van Puyvelde, die voorzag dat op die manier het anti-belgicisme werd binnengebracht in de V.B. Om dezelfde reden en omwille van zijn toenemende kritiek op de passiviteit van de Belgische regering en zijn vasthouden aan de ongebondenheid van België onder de oorlog, werd Van Cauwelaert naar het einde toe fel aangevallen van patriottische kant, onder meer door de Vlaamse journalisten Léonce du Castillon en August Monet.

Trouw aan zijn opvatting dat de scholieren- en studentenbeweging de motor van de Vlaamse heropstanding vormde, richtte Van Cauwelaert zijn propaganda bijzonder op de frontsoldaten. Toen hij er in oktober 1916 niet in slaagde de regering te bewegen tot een belofte om na de oorlog de Gentse universiteit te vernederlandsen, daalde bij hen zijn aanzien. Een kopgroep die hem in de zomer als haar leider gehuldigd had, besliste nog voor het einde van dat jaar om een eigen politieke partij van frontsoldaten te vormen, waarin hij en Van de Perre zouden welkom zijn maar waarvan ze niet de leiding zouden krijgen. Die 'Frontpartij' werd snel geradicaliseerd. In oktober 1917 en vooral in juni 1918 zou ze openbaar maken dat ze niet akkoord ging met Van Cauwelaert die twee punten van haar programma verwierp: zelfbestuur en het behoud van de universiteit die door de Duitsers was vernederlandst.

Van Cauwelaert slaagde dus slechts gedeeltelijk in zijn opzet om de V.B. één te houden, rond een geradicaliseerd programma maar in eenklank met de patriottische Vlaamse bevolking. Het Vlaamsch-Belgisch Verbond dat hij daartoe oprichtte sprak zich uit voor de eentaligheid van Vlaanderen in onderwijs, gerecht en bestuur, met de aanpassing van de centrale administraties die daarvoor nodig was, en voor Vlaamse en Waalse legereenheden; dat alles noemde hij "de erkenning van Vlaanderens culturele zelfstandigheid". Hij slaagde er evenmin in dit programma te doen aanvaarden door de regering. Wel kon Van Cauwelaert de ministers Joris Helleputte, Aloïs van de Vyvere en Prosper Poullet overtuigen; die zouden zijn medestanders blijven na de oorlog en hem als de Vlaamse leider erkennen, al zouden ze hem meermaals afremmen.

Interbellum

1919-1929

Bij de bevrijding werd het activisme "uitgespuwd door de overgrote meerderheid van de bevolking", zoals Hendrik Elias schreef. Op 15 mei 1919, bij de Interpellatie van de drie Van's (ook Alfons van de Perre en Aloïs van de Vyvere) die de Vlaamse rechtseis opnieuw stelde in het parlement, kreeg de socialistische volksvertegenwoordiger voor Hoei G. Hubin gelukwensen van zijn politieke vrienden en van een groot aantal katholieken en liberalen na zijn aanval op Van Cauwelaert en Huysmans. De koning en zijn regering-van-Loppem aanvaardden de antithese tussen Vlaanderen en België die was geschapen door de Flamenpolitik niet en ze wezen de eis van de interpellanten, om gelijkheid te bekomen tussen Vlaanderen en Wallonië, af als onvaderlands. Na het vierdaags Kamerdebat werd de regering bijgetreden door het gros van de Waals-Brusselse en van de antiklerikale Vlaamse volksvertegenwoordigers, terwijl het gros van de Vlaams- katholieke volksvertegenwoordigers zich achter de interpellanten schaarde.

Dat laatste gebeurde onder meer omdat een netwerk in oprichting was van Katholieke Vlaamse Bonden die als een minimumprogramma de eisen van het Vlaamsch-Belgisch Verbond aannamen. Dat programma werd bijgetreden door de christelijke arbeidersbeweging, de Belgische Boerenbond en de bisschoppen van Luik (met gezag over Limburg) en Gent. Met de stichting van een nieuwe Katholieke Vlaamsche Landsbond (KVL) onder zijn leiding in september 1919 schiep Van Cauwelaert een instrument op het nationale vlak, waarmee hij de verstrengeling van de V.B. met de christelijke sociale bewegingen kon voortzetten, in een periode waarin die sociale bewegingen een grote dynamiek ontwikkelden. Zijn hoog aanzien bij de priesters – onder andere bij de proosten van de sociale organisaties – was hier een hoge troef waartegen zelfs het hardnekkige verzet van aartsbisschop Désiré Mercier niet opkon. Daarentegen bleef Van Cauwelaerts Algemeen Vlaamsch Verbond een papieren tijger, bij gebrek aan medewerking uit de antiklerikale partijen. Zelfs August Vermeylen wees het Verbond af omdat hij in het minimumprogramma, bijzonder de splitsing van de legereenheden, een bedreiging zag voor de eenheid van het land.

De verkiezingen van november 1919 vernieuwden grondig de Kamer. Van Cauwelaert kon nu de grote meerderheid van de katholieke Vlaamse gekozenen verenigen in een Kamergroep waarvan hij voorzitter was. Met dat veertigtal van de 186 volksvertegenwoordigers kon hij drukking uitoefenen, niet alleen binnen de 'rechterzijde' maar ook rechtstreeks op de regeringen. Omdat die zijn steun nodig hadden voor de grondwetsherziening met een tweederde meerderheid, kon hij de taalwet van 31 juli 1921 doordrukken die de overheidsadministraties van het Vlaamse land vernederlandste en de gelijkberechtiging binnen de centrale rijksdiensten poneerde (bestuur). Dat gebeurde met de steun van de Vlaamse socialistische en van de meeste Waalse katholieke gekozenen, maar tegen zowat alle liberalen in. De Standaard, waarvan Van Cauwelaert politiek directeur was, stuurde aan op toenadering tot de socialisten, ook inzake de buitenlandse politiek en de verkorting van de legerdienst.

Na de gemeenteraadsverkiezingen van april 1921 kwam het in Antwerpen tot een scheuring in de katholieke partij. De conservatieve vleugel verzette zich tegen een opname in het college van de socialisten, tegen wie de liberalen een veto hadden uitgesproken omdat ze onder leiding stonden van de flamingant Camille Huysmans. Zo werd Van Cauwelaert burgemeester hoewel hij aanvankelijk minder raadsleden achter zich had dan zijn partner in het 'mystiek huwelijk'. Een persoonlijke vriendschap met Huysmans, zoals hij die had met Hoste, ontstond er niet, wel loyale samenwerking. De financiële gelijkstelling van de vrije scholen met de gemeentelijke maakte Van Cauwelaert tot de onaantastbare partijleider in Antwerpen. Ook de conservatieven zou hij behendig weten te lijmen, onder meer door zijn schitterend beleid van uitbreiding en industrialisering van de haven.

Maar bij de parlementsverkiezingen van november 1921 werd een blok gevormd, van de onkerkelijke Albert I tot aartsbisschop Mercier, tegen Van Cauwelaert en het gevaar dat er op nationaal vlak een katholiek-socialistische meerderheid onder zijn leiding zou ontstaan. Van Cauwelaert had frontaal gebotst tegen Mercier door een petitionnement te organiseren onder de ouders en de priester-leraars voor de vernederlandsing van het katholiek middelbaar onderwijs. In de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Limburg en in Brussel werden nationaal-conservatieve lijsten ingediend tegen de Vlaamsgezinde christen-democraten; in Brussel haalden ze 7 zetels tegen 3, elders 3 zetels tegen 24. De steun van de geestelijkheid aan de Van Cauwelaertianen was evident, ook in het eigen bisdom van Mercier. De poging om hen af te zonderen in de marge van de katholieke partij was mislukt.

In juli 1923 slaagde Van Cauwelaert er niet in om de regering-Georges Theunis, toen die 5 jaar na de oorlog principieel gelijkheid tussen Vlaanderen en Wallonië weigerde, door zijn Kamergroep ten val te laten brengen. Hij nam ontslag als voorzitter en de groep sprong uiteen. Paul-Felix Beeckman schreef: "De zwijmelgang en de platbroekerij van een Katholieke Vlaamsche Kamergroep mag in de toekomst niet meer mogelijk gemaakt worden door het voort aankweken van flaminganten à la Van Cauwelaert." De Vlaamsgezinde jeugd keerde zich naar het Vlaams-nationalisme.

Na de parlementsverkiezingen van april 1925 kwam het tot de vorming van een katholiek-socialistische regering, die Van Cauwelaert al langer nagestreefd had en die nu door Prosper Poullet en Van de Vyvere als een noodoplossing werd aanvaard. Ze steunde aan katholieke kant niet op de 'rechterzijde' maar op de 'democratische groep' (van het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond-ACW) en vooral op de Katholieke Vlaamsche Kamergroep die Van Cauwelaert opnieuw oprichtte in juni 1925. Ze kreeg het financieel probleem niet onder controle en viel in mei 1926. De muntsanering gebeurde door een drieledige ploeg die tot november 1927 aanbleef en die evenmin het taalprobleem aanvatte. Pas daarna, onder de katholiek-liberale regering-Henri Jaspar, kwam er opnieuw ruimte voor de taalwetgeving, toen het ACW als een afzonderlijke partij in de regeringscoalitie was opgenomen.

In 1928 kon Van Cauwelaert een nieuwe taalwet op het leger met onder andere de vorming van eentalige compagnies doordrukken, plus in januari 1929 een genadewet voor de activisten (amnestie). In beide gevallen bleef de wet beneden zijn gestelde doeleinden, onder andere omdat hij geen steun kreeg van de Vlaamse socialisten die sinds 1923 de partijeendracht met hun fel wallingantische, dat wil zeggen anti-flamingantische kameraden hadden hersteld. De eentaligheid van een nationaal leger gold zowat overal als een dogma. Van Cauwelaert verloor opnieuw aanhangers door deze 'nederlagen'.

Een aantal factoren overtuigde de regering-Jaspar ervan dat ze een globale oplossing van het taalprobleem moest nastreven: de opleving van de Vlaams-nationalistische agitatie sinds november 1927; de stimulans die ze kreeg van de Bormsverkiezing in december 1928; de weigering van de regering in Den Haag om op te treden tegen de anti-Belgische Groot-Nederlandse propaganda; ten slotte de parlementsverkiezingen van mei 1929 die een doorbraak brachten van de nationalisten en een nederlaag van de socialisten waardoor het kiezerskorps hun wallingantisch kiesplatform, het Compromis des Belges, leek af te keuren. Maar veruit de belangrijkste factor was dat het ACW in de taalkwestie het initiatief nam, dat het tot dan toe aan Van Cauwelaert gelaten had. In zijn wil om als een volwaardige partij erkend te worden stelde het – destijds unitair-Belgische – ACW in februari-maart 1929 een eigen programma op inzake de taalkwestie. Dat hield het Vlaams minimumprogramma in, maar met de toevoeging dat in de centrale besturen de posten billijk moesten verdeeld worden over Vlamingen en Walen, "zonder dat het toekennen van deze ambten, de hogere inbegrepen, afhankelijk gemaakt worde van de kennis der tweede landstaal". Die bepaling moest dus uit de wet van 1921 geschrapt worden. Mits deze toegeving aan de wallinganten was ook de Waalse vleugel van het ACW bereid om de eentaligheid van Vlaanderen niet alleen te erkennen, maar er een hoofdpunt van het partijprogramma van te maken.

1930-1939

Van Cauwelaert was wat ontstemd omdat op die manier het initiatief niet meer volledig lag bij zijn Katholieke Vlaamsche Landsbond (KVL) en Katholieke Vlaamsche Kamergroep, maar hij speelde ten volle in op de geboden kans. De taalwetgeving van 1930 op de universiteit van Gent, en van 1932 op het lager en middelbaar onderwijs en op de overheidsadministraties kon hij doordrukken samen met het Algemeen Christelijk Werk(nem)ersverbond (ACW) dat een onmisbare partner was in de regering, en mits de toegeving die het had bedongen voor de Waalse ambtenaren. Op basis van dit ACW-programma kon Van Cauwelaert akkoorden sluiten van zijn Vlaamse katholieken met de socialisten, en zo wisselmeerderheden vormen om het hardnekkige liberaal verzet te omzeilen. Met zijn tactiek om steun te zoeken bij de socialisten die vreesden dat de tweetaligheid ook in Wallonië zou worden ingevoerd, haalde hij dus ten slotte succes. Maar koning Albert I ontsloeg de regering-Jules Renkin en verdaagde daardoor de voorziene taalwetten op het gerecht (1935) en op het leger (1938).

Na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1932 verbraken de Antwerpse socialisten hun coalitie met de katholieken, volgens de centrale partijrichtlijn die ook door de liberale partij gegeven was: geen subsidiëring van het katholiek onderwijs. Van Cauwelaert verloor dus zijn burgemeesterssjerp, die hem ruim elf jaar lang een groot gezag verleend had als hoofd van de grootste Belgische stad. Hij kwam nu beschikbaar voor een ministerportefeuille. Typerend voor de instabiliteit van de toenmalige regeringen was dat hij tussen 10 januari 1934 en 19 januari 1935 drie verschillende portefeuilles beheerde, wel allemaal op het brede terrein van de economische zaken. Na een jaar moest hij ontslag nemen op beschuldigingen van financieel geknoei.

Van Cauwelaert was op het economische terrein niet alleen actief geweest als schepen van de Antwerpse haven en door zijn betrokkenheid bij het Gevaert-bedrijf (Lieven Gevaert). Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte hij aan plannen om aan België en Antwerpen rederijen en schepen te bezorgen, onder andere uit Duitse herstelbetalingen. Tegelijk overlegde hij met de jonge economist Gustaaf Sap om een Vlaams en Nederlandstalig bedrijfsleven op te bouwen. Hij was betrokken in de naamloze vennootschap De Standaard (krant, uitgeverij en Standaard Boekhandel), in de verzekeringsmaatschappij Mercator en in de Algemene Bankvereniging (van de Belgische Boerenbond-groep). Ten slotte was hij initiatiefnemer en voorzitter van de beheerraad van een Algemeen Beleggingskantoor, opgericht in 1925. Toen die naamloze vennootschap langzaam maar zeker ten onder ging in de grote economische crisis die in 1929 was uitgebroken, werd aan Van Cauwelaert verweten dat hij zijn gezag als burgemeester en minister had misbruikt bij de reddingspogingen, en steun had gekregen van de Boerenbond die zelf in nood verkeerde en een beroep moest doen op overheidshulp.

La Libre Belgique beet zich vast in de zaak en dwong Van Cauwelaert tot ontslag als minister. Daarna trachtten het dagblad van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), De Schelde (1919-1936), en Léon Degrelle hem de politieke doodssteek toe te brengen. Degrelle gebruikte daarvoor gegevens van Sap die zich als minister van financiën uitgerangeerd voelde door de groep Boerenbond-Van Cauwelaert. Van Cauwelaert won, ook in beroep, processen wegens eerroof tegen De Schelde en tegen Degrelle. Bij de parlementsverkiezingen van 1936 koos hij de laatste plaats op de katholieke lijst, hoewel hij er sinds 1921 de aanvoerder van was geweest. Met meer dan 20.000 voorkeurstemmen werd hij opnieuw de eerste katholieke gekozene.

Zijn positie als onbetwist hoofd van de Vlaamse katholieke partij won Van Cauwelaert niet meer terug, mede omwille van zijn conflict met Sap die sinds 1929 eigenaar was van De Standaard. Bij de jongere generaties won het federalisme veld, terwijl Van Cauwelaert in zijn dagboek noteerde: "Door het voorbarig stellen van de scheidingsgedachte doen de Vlamingen aan hun zaak veel kwaad. Indien ze eerst tot een macht groeiden zouden ze het hele gebied dat historisch Vlaams is, behouden kunnen en daarna vaststellen dat zij geen scheiding behoeven. Wellicht zouden de Walen ze vragen, maar dat stelt de vraag voor ons heel wat gunstiger." Van Cauwelaert nam ontslag als erevoorzitter van de KVL omdat die de federalistische toer opging, die in zijn ogen tot het verlies van Brussel en omgeving zou leiden.

Van Cauwelaert was medestichter en politiek leider van het weekblad Elckerlyc dat vanaf november 1935 verscheen. In 1937 zou hij het voortbestaan van het blad verzekeren door het beheer ervan in handen te nemen, ten koste van zware financiële inspanningen. Hij kon rekenen op een ruime ploeg medewerkers van niveau, onder andere uit de standsorganisaties waarmee hij goede contacten onderhield. Hij bestreed met dit blad de invloed van nazi-Duitsland, van Rex en het VNV, maar haalde niet de helft van de oplage van de concurrent Nieuw Vlaanderen.

Van Cauwelaert speelde een belangrijke rol in de oprichting van de Vlaamse wetenschappelijke academies en werd de eerste voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten in 1938. Bij de voorbereiding had hij zich laten doen door de nationalisten en mee de kandidatuur van de ter dood veroordeelde (maar in 1929 begenadigde) activist Adriaan Martens gesteld. Over diens benoeming konden dan de regering worden ten val gebracht en verkiezingen uitgelokt, die leidden tot successen voor de nationalisten en voor de anti-Vlaamsgezinde liberalen.

Epiloog

Op 2 april 1939 werd Van Cauwelaert verkozen tot voorzitter van de Kamer. Samen met de senaatsvoorzitter leidde hij de parlementaire vergadering van 31 mei 1940 in Limoges waarin, afgaande op de verklaringen van de regering over haar contacten met de koning tijdens de Achttiendaagse Veldtocht, de 'afvalligheid' van Leopold III werd veroordeeld. Via Lissabon week hij uit naar New York waar hij het grootste deel van de oorlog zou verblijven. Hij aanvaardde regeringsopdrachten in Latijns-Amerika en in Engeland, van waaruit hij op 8 september 1944 in België terugkeerde.

Na de bevrijding probeerde Van Cauwelaert de repressie van de nationalistische collaboratie te beperken. Hij trachtte langs aartsbisschop Ernest-Joseph van Roey Leopold III te bewegen tot een volledige koerswijziging en een onmiddellijke terugkeer om een Koningskwestie te voorkomen. Toen dat niet lukte verdedigde hij naar buiten het standpunt van de Christelijke Volkspartij (CVP), betreffende de grondwettelijke terugkeer, al zocht hij binnenskamers een compromis. Een groot deel van zijn aandacht ging naar de buitenlandse politiek, waarbij hij de verankering van Europa in een groot Atlantisch geheel bevorderde, de vorming van de Benelux steunde en daarbij het aanslepende Belgisch-Nederlands geschil over de waterwegen tot een voor Antwerpen gunstig einde wilde brengen. Tot 1954 bleef hij ononderbroken Kamervoorzitter, zelfs toen de CVP in de oppositie stond. In de V.B. speelde hij geen stuwende rol meer, hoewel hij als politicus actief bleef tot in de verkiezingscampagne van maart 1961.

Werken

Voor de talloze kranten- en tijdschriftartikel: 'Bibliografisch Overzicht', in P. van Molle, Verhandelingen en Voordrachten , 1908, Tweede Reeks, 1914; 
Losse bladen over Staatkunde I. Vrij België, 1916; 
Frans van Cauwelaert. Een levensbeeld gevestigd op persoonlijke getuigenissen en eigen werk. Keuze... door Dr. Rob Roemans en Dra. Hilda van Assche, 1963; 
Uit het archief van Frans Van Cauwelaert 1. Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische Politiek 1895-1918, met inleiding en aantekeningen door R. de Schryver, 1971; 
id., 'Koning Albert en Frans Van Cauwelaert. Een briefwisseling omtrent de vorming van de regering-Broqueville. December 1932', in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, CL, 1984, p. 475-487; 
M. van Mechelen, Uit de Briefwisseling van Frans Van Cauwelaert. 1. 1899-1914, 2 dln., 1985-1986.

Literatuur

Frans Van Cauwelaert. Vriendenhulde bij zijn zeventigste verjaardag, 1950; 
J. Florquin, Ten Huize van..., II, 1964, p. 211-230; 
R. de Schryver, 'Frans Van Cauwelaerts visie op de Vlaamse Beweging', in Onze Alma Mater, jg. 26 (1972), p. 71-81; 
id., 'Frans Van Cauwelaert in zijn Gedenkschriften over de jaren 1895-1918', in Dietsche Warande en Belfort (juli-augustus 1972), p. 418-432; 
L. Wils, Flamenpolitik en aktivisme, 1974; 
M. van Mechelen, De jonge Frans Van Cauwelaert 1880-1910. Vormingsjaren en rol in de katholieke Vlaamse studentenbeweging, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1974; 
id., Kroniek van Frans Van Cauwelaert 1880-1961, 1980; 
L. Tindemans, Atlantisch Europa. Frans Van Cauwelaert en de Europese eenmaking, 1981; 
E. Gerard, De Katholieke Partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940), 1985; - - L. Wils, Honderd Jaar Vlaamse Beweging, II-III, 1985-1989; 
G. Landuyt, 'De Van Cauwelaerts en het Klein Seminarie te Hoogstraten', in WT, jg. 49, nr. 4 (1990), p. 222-229; 
id., 'Frans Van Cauwelaert als leerling van het Klein Seminarie te Hoogstraten', in WT, jg. 51, nr. 1 (1992), p. 44-60; 
L. Wils en E. Gerard, 'Het ACW, de katholieke partij en de taalwetgeving, 1929-1932', in WT, jg. 55, nr. 4 (1996), p. 235-255, en jg. 56, nr. 1 (1997), p. 3-24; 
L. Wils, De Messias van Vlaanderen. Frans van Cauwelaert 1880-1910, 1998.

Verwijzingen

zie: Antwerpen-stad, Boerenbond, De Drie Kraaiende Hanen, Interpellatie van de drie Van's, katholieke partij, Ons Leven, passivisme, Vlaams-nationalistische partijen, Waalse Beweging.

Auteur(s)

Lode Wils