Met Tijd en Vlijt

Uit NEVB Online
Versie door ADVN (overleg | bijdragen) op 10 jan 2019 om 12:19 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Leuvens literair-cultureel studentengenootschap (20 oktober 1836-1945), opgericht door toenmalig tweedejaarsstudent in de geneeskunde Emmanuel van Straelen in samenwerking met onder anderen Konstantijn Bogaerts.

Het ontstaan van het genootschap moet gesitueerd worden in de ontplooiing van de V.B. na 1830 toen hier en daar lokale Vlaamsgezinde verenigingen met een beperkt aantal leden die niet wensten in het openbaar op te treden, totstandkwamen. Zo werd in 1836 ook De Tael is gan(t)sch het Volk (Gent) en De Olijftak (Antwerpen) opgericht.

In de beginjaren werden enkel studenten tot het genootschap Met Tijd en Vlijt toegelaten. Vanaf 1838 konden ook niet- studenten worden opgenomen. Het bestuur werd aan professoren toevertrouwd: Jan-Baptist David (1841-1866), Pieter Willems (1866-1898), Pieter P. Alberdingk Thijm (1898-1904) en Emiel Vliebergh (1904-1914) en nadien ook nog Pieter-Jozef Sencie, Arthur Boon en Paul Sobry. Het erevoorzitterschap kwam toe aan de rector van de universiteit. Vanaf 1838, met rector Petrus de Ram, verkreeg het genootschap financiële steun van de universiteit.

Nog tijdens de stichtingsjaren groeide het studentenclubje uit tot een dynamische en bloeiende vereniging: nieuwe leden sloten zich bij het genootschap aan en rector De Ram gaf de toestemming te vergaderen in een lokaal van de universiteit. Naast het aantal werkende leden dat in de eerste decennia schommelde rond de 20 en enkele professoren, telde het genootschap nog talrijke buiten- en ereleden in Noord en Zuid.

Het genootschap werkte in deze beginjaren nauw samen met het taalminnend genootschap Utile Dulci dat bestond in het Klein Seminarie van Sint-Truiden.

Het vertrek van de stichter uit Leuven en interne meningsverschillen zorgden voor een periode van stagnatie in de daaropvolgende jaren. Met de tijdelijke terugkeer van Van Straelen in 1840 kwam er echter een nieuwe, nu blijvende heropleving. Met Tijd en Vlijt behoorde spoedig tot de meest vooraanstaande Vlaamsgezinde verenigingen, mede dankzij steun en bescherming vanwege de universiteit. Heel wat Vlaamsgezinden die vóór de Tweede Wereldoorlog te Leuven studeerden (Eugeen van Oye, Pol de Mont, Albrecht Rodenbach, Frans van Cauwelaert, Lodewijk Dosfel, Leo van Puyvelde, Ernest Claes, Hendrik Borginon, Filip de Pillecyn, Adelfons Henderickx, Edmond Rubbens) waren actief in Met Tijd en Vlijt.

Met Tijd en Vlijt groeide op enkele jaren tijd ook uit tot een belangrijk centrum van de katholieke V.B. in de 19de eeuw. Het genootschap verdedigde de onafscheidbaarheid van vaderlandsliefde en liefde voor de moedertaal, vooral onder invloed van Van Straelen die taalstudie en literaire schepping niet alleen als een bijdrage tot de wetenschap en kunst maar tevens "als een middel ter ontwikkeling van de nationale geest" beschouwde. De beoefening van de moedertaal diende deze te behoeden tegen Franse of Hollandse invloed. Hiertoe dienden de werkende leden de veertiendaagse vergaderingen bij te wonen en tweemaal per jaar bij voorkeur uit eigen werk voor te dragen. Aanvankelijk werden vooral Nederlandse literatuur en vertalingen van klassieke auteurs voorgedragen. Pas vanaf het einde van de jaren 1840 slaagden de meeste studenten erin uit eigen werk voor te dragen. Om het voordragen te stimuleren werden in 1845 drie afdelingen opgericht, een voor letterkunde, een voor geschiedenis en een voor wetenschappen. Deze secties stonden de leden bij de voorbereiding van hun vrij gekozen oefeningen bij en stelden documentatiemateriaal te hunner beschikking. De beste voordrachten en poëzie werden periodiek gebundeld en als Lettervruchten uitgegeven.

Met Tijd en Vlijt nam vaak het initiatief ter verdediging van het gebruik van het Nederlands in onderwijs, bestuur en gerecht. Het genootschap wierp zich voor het eerst in de Vlaamse strijd bij het petitionnement van 1840, toen het de eisen van David en De Ram voor een Vlaamse Academie en voor onderwijshervormingen steunde en meer dan tweeduizend handtekeningen verzamelde. Tijdens het academiejaar 1841-1842 stelde het genootschap twee verzoekschriften op: een gericht aan de minister van binnenlandse zaken met de vraag dat het Nederlands zijn plaats zou behouden bij de vakken waarover de leerlingen van het middelbaar onderwijs in de jaarlijkse examens werden ondervraagd en een tweede gericht aan de koning en de wetgevende Kamers met de wens dat de in behandeling zijnde wet op het hoger onderwijs aan iedere universiteit in een leergang nationale letterkunde zou voorzien. De Belgischgezinde houding van het genootschap kwam ook tot uiting in een brief van verkleefdheid aan de koning in 1848 – na het afwenden van een dreigende revolutie – waarin verzekerd werd dat voor Met Tijd en Vlijt vaderlandsliefde en liefde voor de moedertaal onafscheidbaar waren.

Naar aanleiding van de mislukking van de Grievencommissie in 1859, de overwinning van de Meetingpartij te Antwerpen in 1862 en de zaak-Jacob Karsman in 1863 werden de verfransing van bestuur, gerecht en onderwijs aangeklaagd en kregen ook de voordrachten een meer Vlaamsstrijdende inhoud. De Landdagbeweging in de jaren 1860, waarin Met Tijd en Vlijt een actieve rol speelde, inspireerde de leden tot de oprichting in 1866 van een redekundige afdeling om sprekers voor de V.B. te vormen. Het Leuvense studentengenootschap zat toen volledig op de progressieve en vrijheidsgezinde lijn van de onafhankelijke volkspartij. Het werkte samen met de Nederduitsche Bond van Antwerpen en het 't Kersouwken. Het genootschap onderhield ook vriendschappelijke betrekkingen met Vlaamsgezinde studentenverenigingen zoals de onzijdige studentenvereniging Eendracht maakt macht te Luik en de liberale studentenvereniging 't Zal wel gaan te Gent. Met deze laatste vereniging werd in 1873 na een vijandige ontvangst gebroken.

Het was een teken van de teloorgang van de geest van de onpartijdige onafhankelijke volkspartij en de doorbraak van ideologische polarisering in de V.B. Met Tijd en Vlijt speelde een zeer belangrijke rol bij de oprichting van het Davidsfonds in 1875. De stichtende leden waren bijna allen op de een of andere wijze lid van of betrokken bij Met Tijd en Vlijt. Van april 1878 af, na een bestuurshervorming in het fonds waardoor het hoofdbestuur voortaan voornamelijk uit provincieafgevaardigden zou bestaan, werd dit contact minder rechtstreeks, maar bleven vriendschappelijke contacten bestaan. Met Tijd en Vlijt bekleedde toen, omstreeks 1875, een bijzonder stevige positie in het Leuvense studentenmilieu met ongeveer 130 leden, dit wil zeggen ongeveer 10% van de Leuvense studentenpopulatie. In 1878 raakte het genootschap evenwel tijdelijk verdeeld door de professorentwist tussen Willems, die gesteund werd door De Mont en een meerderheid van de leden, en ondervoorzitter Alberdingk Thijm, voor wie Rodenbach en zijn West-Vlaamse vrienden partij trokken. De twist draaide onder meer rond de oprichting van de studentenafdeling van het Davidsfonds, wat door vele leden van Met Tijd en Vlijt als een onwelkome concurrentie werd ervaren. De Willemsgezinde meerderheid won daarbij het pleit en de studentenafdeling werd nog in 1878 afgeschaft.

De stroomversnelling waarin de V.B. terechtkwam sinds de wet van 1883 op de gedeeltelijke vernederlandsing van het officieel middelbaar onderwijs was ook merkbaar in Met Tijd en Vlijt. Actuele problemen zoals de vernederlandsing van het onderwijs, de samenwerking met andersdenkende Vlamingen, het contact met de leerlingenbeweging kwamen ter sprake en gingen soms gepaard met heftige discussies. In de tweede helft van de jaren 1880 hield het genootschap zich sterk bezig met de taalstrijd.

Naar het einde van de eeuw toe zag het studentengenootschap zich geleidelijk aan meer teruggedrongen naar zijn oorspronkelijke functie, namelijk de beoefening van taal- en letterkunde, wat een weerslag had op de rekrutering van de studenten-leden. Terwijl aanvankelijk alle Vlaamsvoelende studenten lid waren van de vereniging, beperkten de leden zich geleidelijk aan tot de studenten van de faculteit wijsbegeerte en letteren. De vereniging kreeg nu concurrentie van vele andere Nederlandstalige studentengenootschappen die aan de universiteit ontstonden.

Als vereniging verloor Met Tijd en Vlijt na de Eerste Wereldoorlog nog meer van zijn aantrekkingskracht. De participatie van studenten werd belemmerd door het institutionele kader, de bindingen met de niet- studentenwereld, de specifieke werking van het genootschap en het verlies van een vast vergaderlokaal (met biblioheek en leeszaal). Op 7 november 1937 werd het eeuwfeest van het genootschap gevierd met de toekenning van het eredoctoraat aan Maria Belpaire, Frank Lateur, Cyriel Verschaeve en aan de Nederlanders Gerard Brom en Willem Asselbergs.

Na de Tweede Wereldoorlog ondervonden de literaire activiteiten van Met Tijd en Vlijt zo weinig belangstelling dat het genootschap spoedig ophield te bestaan. Pogingen om het opnieuw tot leven te wekken hadden geen resultaat.

Werken

Lettervruchten van het Taal- en Letterlievend Studentengenootschap der Katholieke Hoogeschool van Leuven onder de zinspreuk Met Tijd en Vlijt, 1845, 1847, 1863, 1871, 1878, 1892 en 1898; 
Jaarlijkse ledenlijst en verslagen, in Annuaire de l'Université catholique de Louvain (1841-1914).

Literatuur

E. van Straelen, 'Algemeen overzigt van den toestand des Genootschaps gedurende de afgeloopene 25 jaren sedert zyn bestaen', in Lettervruchten (1863), p. 5-23; 
L. van Puyvelde, 'Hoe in 1836 een Vlaamsch Letterlievend Studentengenootschap werd opgericht. Bijdrage tot de Geschiedenis van met Tijd en Vlijt', in Dietsche Warande en Belfort, jg. 50 (1905), p. 112-121; 
L. Dosfel, Schets van eene Geschiedenis van de Vlaamse Studentenbeweging, I, 1924; 
P. Sobry, 'Rede (Plechtige viering van het Hondedjarig Bestaan van het Taalminnend en Letterlievend genootschap 'Met Tijd en Vlijt')', in Ons Leven, jg. 49 (17 november 1937), p. 57-67; 
L. Wils, 'De eerste leerstoelen Nederlands aan onze universiteiten', in Nova et Vetera (1954-1955), p. 281-291; 
L. Wils, Kannunik Jan David en de Vlaamse beweging van zijn tijd, 1956; 
L. Wils, 'Het Vlaams petitionnement van 1840. de bijdragen van Leuven en Antwerpen', in Bijdragen tot de Geschiedenis, inzonderheid van het oud hertogdom Brabant (1958), p. 143- 155; 
M. de Vroede, De Vlaamse beweging in 1855-1856. Bijdrage tot meer verantwoorde kennis van haar evolutie, 1960; 
H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, II-IV, 1963-1965; 
L. Vos-Gevers, 'De Vlaamse studentenbeweging te Leuven. 1836-1914', in Onze Alma Mater, nr. 2 (1975); 
Een eeuw Vlaamse studentenbeweging te Leuven. Catalogus van de tentoonstelling 16 februari-2 april 1976, 1976; 
Twintig eeuwen Vlaanderen, XV, 1976; 
L. Gevers, Bewogen Jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987.

Auteur(s)

Martina de Moor